Archive for the ‘Teksten’ Category

WIJ: een hele natie in een klein woord

dinsdag, december 25th, 2007

“Wij” hebben werkelijk zorgen. Met de Russen bijvoorbeeld: of “onze” partner Putin betrouwbaar blijft en de pipelines openhoudt. Elders staan de zaken er veel beter voor. In Amerika en vooral in Europa; daar hebben “wij” namelijk echte vrienden. Maar ook bij hen moet “onze minister van Buitenlandse Zaken” een oogje in’t zeil houden: wil Madrid zijn gelegaliseerde illegalen bij “ons” kwijt, zijn Warschau’s Polen voor “ons” een zegen of een vloek? Wat het nabije en verre oosten betreft zijn “onze” betrekkingen beslist precair. De islamitische Arabier heeft een volksziel die nooit rust geeft. De Chinezen zijn Aziaten, vlijtig als mieren, en nog steeds halve communisten die met hun goedkope rommel “onze economie” lastig blijven vallen. Hoe moeten “wij ons” opstellen in deze dynamische internationale omgeving? Oorlog of opbouw of omgekeerd, “wij” zijn in ieder geval bevoegd. Waarheen men kijkt – van Afghanistan tot Zimbabwe – vrienden, vijanden, problemen, obstakels, zorgen, voor- en tegenspoed. Voor wie? Voor “ons” uiteraard. Maar niet wanhopen, “wij” vrezen God en niemand anders ter wereld. Wat een onschuldig persoonlijk voornaamwoord toch alles teweegbrengen kan. In de 1. persoon meervoud sluit het – politiek correct gebruikt – de klassen tot volk en het volk met zijn leiders in een lettergreep tot een nationaal collectief van “Nederlanders” samen. Het verbaast niet dat politici in elke levenssituatie deze grammaticale basisfiguur in de mond nemen. In de “wij-vorm” is elk nog zo vervelend offer dat zij vragen – voor de conjunctuur, voor het klimaat…- terloops en vanzelfsprekend in het belang van “ons allemaal”, dit taalmonument doet alle verschillen en tegenstellingen verdwijnen. Of er werkplekken zijn om loon te verdienen, winst te maken of belastingen op te leveren – maakt niets uit; “wij” hebben meer werkgelegenheid nodig, rendabele vanzelfsprekend. Er zijn misschien verschillende manieren om dit verlangen te bevredigen, bevredigd worden moet “ons aller belang” in ieder geval. De schatkist toont jaarlijks nieuwe gaten. Waarom? “Wij” hebben “ons” te veel veroorloofd. Dus glashelder: “wij” moeten de gaten dichten en de luxe vergeten, om te beginnen de luxe van sociale voorzieningen. De brutaal omarmde onderdanen voelen zich door deze huichelarij allerminst beledigd, integendeel: ook zij gebruiken voortdurend de term “wij”, en de dwanggemeenschap die zij gehoorzamen moeten, verandert in een gemeenschap die zij willen. Middels hun moraal komen zij uit voor de heerschappij aan wie zij onderworpen zijn. Zo worden volwassen mensen in het nationale “wij samen” ingeburgerd en tot privĂ©-ambassadeurs van de natie geschoold – en zij hebben er (wellicht) geen flauw vermoeden van dat zij ergens aan meedoen dat op geen enkele wijze hun zaak is. Dit populaire “wij” is uiteraard trots op zijn vaderland dat altijd al zo’n voortreffelijk “wij” heeft voortgebracht. Wetenschappers en ontdekkers, calvinisten en kunstenaars, het vaderlandse verleden wemelt van personen wier persoonlijke, hoogst individuele prestaties aanleiding tot nationale collectieve trots geven, een eersteklasabsurditeit en vaste gewoonte in alle cultuurnaties – waarlijk een treffende naam. Eigen lof stinkt, behalve als het vaderland geprezen wordt, met welke canon of in welk Nationaal Historisch Museum dan ook; geen moeilijke klus voor beroeps- en hobbyhistorici om uit een conglomeraat van kunst, kauwgum, cultuur, keuken, kapitalisme, christendom een volkskarakter te knutselen. Een mens zonder nationale identiteit is incompleet want, in de woorden van de publieke patriottische propaganda: “Vaderlands gevoel geeft richting” (Volkskrant 22.12.07); waartoe en waarheen is geen raadsel; alles wat glanst was weliswaar niet van goud, maar de Gouden Eeuw maakt het poldermodel minder grijs enzovoort. De gehele Nederlandse natie, van links tot rechts, van hoog tot laag, is in de greep van trots, het “gevoel van zelfvoldaanheid” (van Dale), in uiteenlopende varianten maar unisono: “wij”; daarbij valt echter een verschil op: de politieke en culturele elite kan werkelijk trots zijn op een volk dat zich als volk gedraagt en zich volkomen thuis voelt in een echte, oorspronkelijke traditierijke wij-waardegemeenschap, in plaats van de simpele waarheid te onderkennen: het beminde vaderland is niets anders dan, ouderwets uitgedrukt, een klassenmaatschappij met allerlei lastige rechten en plichten. In tegenstelling tot de “wij” zeggende trotse “bovenlaag” maken zij, de armere onderdanen, tot hun eigen schade een zware vergissing en grove fout als zij hun benard bestaan, loonarbeid en kapitaal, armoede en rijkdom, prachtwijken en achterstandswijken tot bijzaak verklaren en trots zijn op Cruiff en Wolkers, Marijnissen en Verdonk, het oranje-elftal en Erasmus, en zich schamen voor bijvoorbeeld de slavenhandel of het koloniale verleden. Met die onzin kunnen zij beter vandaag dan morgen ophouden, want “wij”, het volk, is een verschrikkelijke abstractie.

Uitgebreid verklaard in: Het volk: een verschrikkelijke abstractie

Klimaatverandering: catastrofe voor de mensheid

woensdag, mei 16th, 2007

1. Dagelijks op alle zenders, in alle kranten dezelfde noodkreet: de mens heeft het milieu verknoeid en de klimaatverandering is onomkeerbaar; de wetenschappelijke cijfers en computermodellen voorspellen eenduidig droogte en overstromingen, de mens moet dringend maatregelen nemen om te kunnen overleven. Sir Nicholas Stern, “geen milieuactivist of ‘ecofreak’ maar ex-vice-president van de Wereldbank”, heeft deze boodschap reeds 2006 in een vorm gepresenteerd die het gewone begrips- en voorstellingsvermogen niet te boven gaat: hij heeft namelijk “complexe fysische processen omgerekend in een eenheid waarmee de mensen dagelijks omgaan: geld”. (FAZ 25.11.06) Deze Londonse Sir heeft de klimaatcatastrofe van een prijskaartje voorzien, “5,5 biljoen euro” gaat het kosten als er niets aan het probleem wordt gedaan. En waardoor wordt het veroorzaakt? Door de rampzalige werking van het “versterkte broeikaseffect”. Om daarvan te schrikken moet men wel de ogen voor allerlei andere zaken sluiten – namelijk voor de gevolgen van de heersende geldeconomie die het leven op aarde en zijn nood dicteert, en die ook zonder klimaatopwarming bijvoorbeeld ervoor zorgt dat heel Zwart-Afrika zijn status als armenhuis en hongercontinent in de globale markteconomie niet kwijtraakt; en al helemaal misplaatst is de navraag of er niet een bepaalde samenhang bestaat tussen de kapitalistische productiewijze en de “catastrofe voor de mensheid” – want schuld hebben wij allen aan de globale opwarming “door menselijke activiteiten als transport en industrie”. De economische en politieke hoofdrolspelers met hun belangen en berekeningen spelen vooralsnog geen rol in dit scenario, ofschoon niet “de mens” maar zij bijvoorbeeld de nationale energievoorziening op fossiele brandstof baseren omdat deze tot dusver de goedkoopste energiebron voor de groei van een profijtelijke nationale economie is; en ook niet “de mens” maar zij gebruiken kwistig de atmosfeer als gratis afvaldeponie voor kooldioxide en andere ongezonde emissies van het kapitalistische output- en verbrandingsproces. Wat betreft “onze manier van economie bedrijven” luidt dus de indrukwekkende aanklacht: “de geĂŻndustrialiseerde mens” met zijn “niets ontziend” verbruik van energie, opgewekt uit veel te veel koolstof bevattende energiebronnen, zorgt voor de verwoestende “antropogene invloed” op het klimaat op aarde.

2. Na de opheldering van de schuldvraag komt dan toch nog het kapitalisme aan de orde – en hoe! Het publiek is opgeschrikt en dient zich vervolgens af te vragen, wat dit toekomstbeeld eigenlijk betekent en welke werkelijke bedreigingen in aantocht zijn. Werkelijk bedreigd is onze mooie markteconomie, gedupeerd is het kapitalisme omdat het – waarvan zoals bekend alles afhankelijk is – ernstige schade zal oplopen. Het begint met de ontbrekende sneeuw. Dat men op grond van te milde winters niet meer kan skiĂ«n, is wellicht beklagenswaardig maar eigenlijk is de commercie van de toerisme-industrie de dupe als er in de Alpenlanden volgens de OECD-studie slechts twee wintersportplaatsen overblijven. Dat geeft te denken en is bovendien slechts het begin. Het totale globale zakenleven zal erg veel last krijgen van te hete zomers, smeltende gletsjers en de verzuring van de zee; dat maakt de opwarming tot een “urgent mondiaal probleem”. Klimaatverandering kost geld, veel geld en zal in toekomst ten koste gaan van “onze” economische groei en ook de werkgelegenheid van de “werknemers” zal daarvan niet verschoond blijven. Uitgerekend de productiewijze die wereldwijd mens en natuur exploiteert en verbruikt, ondervindt hinder en schade en is daarom het beschermingswaardige slachtoffer wanneer het globale kapitalisme met zijn ongezonde emissies ook nog de tot nu toe enigszins intacte atmosfeer verpest. Het niets ontziende markteconomische gebruik van mens en natuur rendeert uiteindelijk niet – een duidelijk geval van “het grootste falen van de marktwerking ooit”. (Nicholas Stern) Dat moet de “onzichtbare hand” wakker schudden. De daarvoor duizelingwekkende cijfers heeft de competente autoriteit Sir Nicholas, die moeiteloos windsnelheden in euro’s meet en “complexe fysische processen” naar economische risicoanalyses vertaalt, met behulp van de verzekeringswiskunde laten berekenen. Zegge en schrijve 5,5 biljoen euro, 20 procent van de “economische kracht”, bedraagt de schade door klimaatverandering voor de bezitters van deze kracht – die weliswaar ook bij “de mensheid” horen maar een uiterst kleine minderheid vormen. Zo’n dreigende ernstige “recessie” kan een behoorlijk functionerende markteconomie niet verdragen! Zo luidt de kritische bedenking tegen de ecologische vernieling die juist door diezelfde markteconomie wordt aangericht, en dat is het doorslaggevende argument voor de noodzakelijkheid van meer klimaatbescherming in de “beste van alle mogelijke werelden”.

3. Na het slechte het goede bericht; Sir Nicholas en de vrije pers kunnen het ongeruste publiek kalmeren: het deel van “de mensheid” dat de “economische kracht” commandeert en daarvan profiteert, zal er voortaan nauwelijks omheen kunnen in zijn economische groeiberekeningen de klimaatbescherming een hogere prioriteit te geven dan tot dusver – puur uit eigenbaat. Ook dat heeft de Sir ontdekt: klimaatbescherming kost minder dan men vermoedt en rendeert meer voor het bedrijfsleven dan men denkt. Deze verzoening tussen ecologie en economie geeft de wereld hoop. Stern’s kosten-baten-berekening laat zien dat maar “1 procent van het jaarlijkse globale bruto nationaal product zou voldoen om het ergste nog af te wenden
 De aarde blijft een hitteschok van 5 of meer graden bespaard. In plaats daarvan komt ze weg met een opwarming van 2 Ă  3 graden. Wie ook dat verhinderen wil, zal met een kostenexplosie kampen
 Stern beschouwt de investeringen in de klimaatbescherming als een reusachtig subsidieprogramma; het zal tot nieuwe economische bloei leiden; een 550 miljard dollar toekomstmarkt voor klimaatvriendelijke techniek in 2050
 etc.” (verschillende persberichten) Hoeveel redding van het wereldklimaat in onze prachtige productiewijze principieel mogelijk is, dat hangt uiteraard ervan af of de uitgaven voor klimaatbescherming economisch renderen. Als men de ecologische schades die de vrije markteconomie aanricht wil verhinderen, ontstaan voor de geldende calculaties kosten – en die hebben zich uiteraard door baten te rechtvaardigen. Klimaatbescherming moet het bruto nationaal product beschermen en mag geenszins uitgroeien tot “kostenexplosies”. Het milieu niet te beschadigen of de beschadiging zelfs terug te draaien, vraagt simpelweg te veel van de kapitalistische balansen, meer dan “het ergste af te wenden” kan men redelijkerwijs van de markteconomische protagonisten en profiteurs dan ook niet vergen; bij het indammen van de ecologische schades mag het globale bruto nationaal product natuurlijk geen schade oplopen. Als “1 procent van de wereldeconomische kracht voldoet om 20 procent schade te vermijden” dan is ook in ecologisch opzicht de catastrofe afgewend. Het wereldkapitalisme kan met luttele “2 of 3 graden” opwarming van de aarde tamelijk goed leven, dus zowel de globale flora en fauna als de mensheid komen er met een dergelijke broeikas goed van af; men kan opgelucht adem halen; behalve een paar hongerlijders: “Alleen in Afrika verwacht Stern 40 tot 60 miljoen extra slachtoffers bij een globale temperatuurstijging om 2 graden”. (Spiegel 45/06) Bij een zo wel gedoseerde, redelijk goedkope zuivering van de atmosfeer kan in een vrije wereldeconomie uiteraard ook de particuliere winstmakerij aan de klimaatbescherming iets verdienen. Dat is immers de interessante keerzijde van de “klimaatschok”: hij biedt ook kansen; de klimaatvervuiling van het geglobaliseerde kapitalisme behelst een reusachtig lucratief potentieel dat door “nieuwe technologie” te veroveren valt, waarbij “steeds strengere grenswaarden” bij wijze van uitzondering welkom zijn, vooral in landen die hightech windmolens en soortgelijke toekomsttechnologie exporteren. En ook de politiek wil haar verantwoordelijkheid op zich nemen. Terwijl “de mens” boompjes plant om de klimaatverandering tegen te gaan, pakken de markteconomische mogendheden het probleem groter aan; wie profiteert het meest van de redding van het klimaat, wie neemt de leiding en mag voorschriften afkondigen, welke natie wentelt de kosten op de andere af?
, kortom: ook om de “verzoening van economie en ecologie” woedt de concurrentie tussen de staten.

De G8-top in Heiligendamm – en zijn critici

zondag, mei 13th, 2007

De bevoegde regering aan de ene, globaliseringscritici aan de andere zijde maken zich op voor het grote gebeuren begin juni in de badplaats Heiligendamm. Duitsland is gastheer voor de andere grote 7 wereldmachten en een seizoen lang hun woordvoerder die de agenda van de bijeenkomst bepaalt en na afloop haar communiquĂ© mag voorlezen. Voldoende reden voor organisatoren en tegenstanders om de twee dagen in het luxehotel als de belangrijkste wereldpolitieke termijn van het jaar te beschouwen en alles te ondernemen om het evenement tot een succes voor de gastheer te maken, resp. om een dergelijk succes demonstratief te verhinderen. Zal bondskanselier Merkel “goed voor de dag komen”, zullen de acht “hun grote verantwoording beseffen”? Empatisch leeft de publieke opinie zich in de wereldleiders in en neemt het zelfportret van de politiek over: er moet iets belangrijks aan de hand zijn als de chefs van de grote mogendheden elkaar bezoeken, voor elkaar hun macht representeren en elkaar bevestigen dat zij de wereldmachten zijn van wie alles afhangt. De macht van de groten over andere staten geldt in deze kring gewoonweg als hoogstaande verantwoordelijkheid voor de wereld en haar verbetering. De problemen – van de wereldeconomie, van de armoede, van de oorlogen, van de milieuvervuiling – willen zij zonder eigen toedoen hebben aangetroffen; wat hun ontstaan betreft zijn zij helaas onmachtig, maar tot oplossing zijn zij en alleen zij geroepen, deze verantwoordelijkheid moeten zij op zich nemen. Om de problemen van de wereld op te lossen, kan hun macht over de wereld niet groot genoeg zijn. Zoveel zelfverheerlijking van de rijkste en machtigste staten levert de top in ieder geval op – en bovendien, naast het beeld van een wereldorde die aan verbetering toe en voor verbetering vatbaar is, de boodschap dat haar drijvende krachten ten behoeve van de probleemoplossingen moeten coöpereren.

Dat het om de aanpak van problemen zou moeten gaan: dat vinden ook de critici van de “globalisering” – zij prefereren echter andere oplossingen dan de “neoliberale concepten” die zij voor “een wereld van oorlog, van honger, van sociale verdeeldheid, van milieuvervuiling, van muren tegen migranten en vluchtelingen” verantwoordelijk achten. Zij betwisten en beschadigen naar beste vermogen het zelfportret dat de grootmachten als weldadige hegemonen toont – en bevinden zich met hun protest op hetzelfde ideologische vlak: in plaats van de problemen van de wereld aan te pakken, doet de politiek niets of het verkeerde; in plaats van het winstbejag van de multinationals te beteugelen, maken zich de nationaalstaten tot hun knechten; in plaats van de verliezers van de concurrentie een aandeel in de opbrengst van de globale markteconomie te gunnen, sluiten zij hen buiten. De protestbeweging bekritiseert de “dominantie van de G8″ als meedogenloos egoĂŻsme, absoluut onverantwoord tegenover de rest van de mensheid, zonder legitimatie vanwege hun incompetentie tot totstandbrenging van een betere wereld. En de G8-top beschouwen zij als de plaats waar de verbonden rijken onderling afspreken hoe zij de arme landen voortaan nog beter kunnen plunderen. – De vraag of de acht hun “verantwoordelijkheid” nakomen, het eens worden over het management van de urgente problemen of “slechts” op hun eigen voordeel uit zijn, “eindelijk” handelen in plaats van palaveren, mist de kern van de zaak, die de leiders op hun top met pracht en praal en veiligheidsmaatregelen representeren, echter in tweeĂ«rlei opzicht:

1. De leidende industrienaties ontmoeten elkaar als beschermheren van een wereldmarkt die alles andere is dan een instelling voor de verzorging met nuttige goederen en hun verdeling onder de volkeren. Een afspraak over de internationale arbeidsverdeling is hij al helemaal niet; en de wereldorde waarop de chefs van de geciviliseerde wereld toezicht houden, is allesbehalve een overeenkomst ter gemeenschappelijke bijlegging van gewapende conflicten. De strijd om de toe-eigening van nationale rijkdom uit de globale concurrentie maakt de kern uit van hun internationale betrekkingen. Wat anders dan de macht die zij zo verkrijgen zou hen legitimeren over het levensonderhoud van 6 miljard mensen te beslissen? De G8 organiseren dus geen misbruik van hun macht: ellende en geweld zijn het stelselmatige en noodzakelijke product van hun “vitale belangen” waarvoor zij wereldwijd respect opeisen. Zij “falen” niet bij de oplossing van problemen, zij creĂ«ren deze. Zij hameren erop dat dezelfde macht waarmee zij de mensheid problemen bezorgen, de sleutel tot hun oplossing is. Vandaar dat zij op hun samenkomsten ook niet over de problemen beraadslagen die de geregeerden met hen hebben, maar over het soort problemen dat zijzelf met de collaterale schades van hun wereldorde hebben. Zo behandelen zij onder het agendapunt “aids en armoedebestrijding” het voor hen lastige aantal staten dat aan de geĂ«tableerde concurrentievoorwaarden van de wereldmarkt te gronde gaat. “Failing states” veroorzaken chaos in hele regio’s; dat bemoeilijkt het marginale zaken doen dat daar nog mogelijk was; en vluchtelingengolven die bijgevolg hun kusten bereiken, zien de metropolen van het kapitalisme niet zo graag


2. Daarover zijn de opzichters en profiteurs van de actuele wereldorde tamelijk eensgezind: elke G8-top documenteert hun wil de scheiding tussen vele arme en weinige rijke landen te consolideren en verstoringen van deze hiĂ«rarchie tegen te gaan. Daarom getuigt elke top er echter ook van hoe het gesteld is met de gecelebreerde saamhorigheid van de groten. De kapitalistische rijkdom om die zij wedijveren, dient de macht van hun respectievelijke natie te vergroten: dat heeft ook tussen hen een hiĂ«rarchie tot stand gebracht. Zij concurreren met elkaar om de vraag wie de wereld als bron van rijkdom exploiteert, allianties smeedt en achtertuinen overheerst, oorlogen voert, vrede sticht – kortom: wie de rol als leidende mogendheid van de mogendheden toekomt. Dat laat de G8-top met de geboden diplomatieke huichelarij zien. Wat sinds oudsher als strijd om “thema’s en woordvoerderschap” geĂ«nsceneerd werd, zorgt dit keer ervoor dat de stand van hun betrekkingen het beste gekenmerkt wordt door onderwerpen die wellicht niet op de officiĂ«le agenda zullen staan: namelijk alle affaires waarbij de leden van de “Group of 8″ als militaire wereldordebewaarders steeds onverbiddelijker onderling in conflict geraken. Het jaarlijkse ritueel vindt immers in een situatie plaats waarin de gemeenschappelijke controle van de wereld door de zeven staten die “het vrije westen” vormen min of meer verbroken is. Op zijn laatst sinds de Irak-oorlog is hun strategische eendracht verleden tijd. Iedereen is onverholen bezig de eigen macht ten koste van de anderen uit te bouwen. De VS eisen onvoorwaardelijke volgzame ondersteuning voor haar oorlogen en accepteert de oude bondgenoten alleen nog als steeds oproepbare “coalitie van de willigen”. Duitsland, Frankrijk en andere staten weigeren deze rol en zelfs in de Afghanistan-oorlog, die zij samen met de leidende mogendheid Amerika voeren, verlenen zij slechts onder voorbehoud militaire bijstand. De G8-partner Rusland beschouwt de nieuwe VS-rakettenafweersystemen als direct tegen zijn eigen status gerichte bewapening en wordt door zijn partners ervan beschuldigd de Koude Oorlog te doen herleven. De kernstaten van het oude Europa zien dat project als doelgerichte splitsing van de EU, Amerika’s poging om de groei van de Unie tot een ook militair bekwame protagonist te dwarsbomen. Per saldo logenstraft de G8-top volstrekt de schijn van coöperatie – en hij vindt alleen nog plaats omdat door een afzegging in feite een nieuwe concurrentiesitituatie zou ontstaan. Dat echter wil tegenwoordig niemand. Zolang geen van de partners de opzegging van hun diverse bondgenootschappen, die zij daadkrachtig ontwrichten, opportuun acht, koesteren zij onverdroten hun partnerschap en strijden onderling om leiderschap. Een of ander thema laat zich daarvoor zeker vinden: wie neemt het initiatief betreffende het klimaat, wie domesticeert Iran, wie wijst Putin terecht


Dat alles is de organisatoren een 13 miljoen-hek rondom Heiligendamm waard. Bij de beraadslaging over hun openlijk uitgedragen en onuitgesproken geweldkwesties en concurrentieaffaires willen zij met rust gelaten worden; daarom zijn ze niet gediend van kritiek van onbevoegde zijde. Wie tegen de toestand van de wereld en de toonaangevende mogendheden protest noodzakelijk acht, zou moeten weten waarmee en met wie hij het te maken heeft.

Het geld

vrijdag, mei 11th, 2007

Geld moet men hebben, niet verklaren; dat spreekt vanzelf voor een levenservaren moderne burger. Als er al iets te verklaren valt omtrent het geld dan het probleem, hoe men het gemakkelijkst aan zoveel mogelijk komt; het praktische verstand van de verlichte beroepsbevolking is daarmee in ieder geval volop in beslag genomen.

Dat is fataal. Want wie zich door de onontkoombare dwang geld te verdienen alleen maar aangemoedigd ziet daaraan succesvol te voldoen, die blijft niet alleen verstrikt in een dwangsysteem waarvan hij vast en zeker niets dan schade ondervindt. Die begaat bovendien de allerminst noodzakelijke fout zich kritiek- en begriploos affirmatief op te stellen. Dan helpen ook ergernis en bezwaren over de onvermijdelijke gevolgen niet verder: over stress bij het geld verdienen, over schaarse inkomsten, over hoge prijzen en ĂŒberhaupt over nijpend gebrek hier en schandelijke rijkdom daar. Wie het geld niet begrijpen wil, moet over zijn ongelijke verdeling niet zeuren.

Wie het ding begrijpen wil dat op de bekende totalitaire manier en zeker niet ten bate van de grote meerderheid het handelen, streven en denken van de inzittenden van het globale markteconomische gekkenhuis beheerst, kan van de economische wetenschap geen hulp verwachten. Die staat zo stellig op het standpunt dat de geldeconomie vanwege haar quasi automatisch functioneren hoog te waarderen zou zijn, dat zij de functie van het geld als de universele bemiddelaar tussen alle functionele bestanddelen van de geldeconomie constateert en helemaal niet begrijpt, wat er behalve deze tautologie verder nog uit te leggen zou kunnen zijn over een economie die heel het produceren en consumeren, het totale levensproces van de maatschappij aan de objectieve dwang van het geld verdienen onderwerpt. Uitkomst biedt hier, ondanks haar eerbiedige leeftijd van bijna 150 jaar, de “Kritiek op de politieke economie” van Marx. Hij heeft niet ontkend dat de kapitalistische economie functioneert; maar hij zag daarin geen reden om zich het nadenken te ontzeggen over wat daar functioneert. Dat hij dan het begrip ‘algemeen equivalent’, waarmiddels de waren worden geruild, tot kritiek op dit economische ding heeft ontwikkeld, ligt aan het ding: daaraan dat het geld een maatschappelijke geweldsverhouding belichaamt en kwantificeert waaraan de maatschappelijke arbeid onderworpen is. Marx komt de verdienste toe dat hij zich noch door verantwoordingsvolle vooringenomenheid, noch door methodische vooraf-overwegingen heeft laten weerhouden van de analyse van het geld – en al helemaal niet door kennistheoretische bedenkelijkheden of het ontraadselen van deze fetisj van de burgerlijke wereld ĂŒberhaupt mogelijk is en hoe dat eventueel zou kunnen lukken.

Met de laatstgenoemde geestelijke activiteit hebben zich, zeer tot nadeel van hun kennis over de kapitalistische economie, vele linkse mensen bezig gehouden die bij Marx opheldering wilden vinden over de maatschappelijke dwangverhouding van het geld, waaraan de markteconomisch afgerichte mensheid laboreert. Zij hebben de eerste drie hoofdstukken van het eerste deel van “Het kapitaal” bestudeert en domweg uit het oog verloren of niet eens ontdekt dat deze hoofdstukken over de algemeen bekende alledaagse kapitalistische bedoening gaan, en dat daarvan geen spaan heel blijft als men dat gedoe begrijpt en niet welwillend daarnaar beoordeelt dat men prachtige dingen kan kopen als het geld toereikend is. Om de aandacht van geĂŻnteresseerde mensen op dit punt te vestigen – dus niet om de geldanalyse van Marx te verbeteren of te vervangen – heeft het auteurscollectief, dat verantwoordelijk is voor het tijdschrift “Gegenstandpunkt”, al in meerdere oudere publicaties tegen de goede reputatie van het geld gepolemiseerd en in andere artikelen enkele belangrijke argumenten uitvoerig uiteengezet. Omdat de geestestoestand van de natie, inclusief die van linkse mensen en antikapitalistisch ingestelde globaliseringscritici , niet verbeterd is, brengen wij sommige van deze artikelen min of meer bewerkt opnieuw uit, zonder voor de herhaling van centrale gedachten terug te deinzen – behalve de hoop dat deze of gene lezer in een passus ontdekt wat hij in een andere over het hoofd heeft gezien, steekt er geen diepere bedoeling achter. Het laatste hoofstuk over “Het geld van de staat” gaat een stuk verder dan de beoogde hulp bij het begrijpen van de omineuze “arbeidswaardeleer” van Marx: het gaat over onderwerpen die Marx in zijn boeken over de staat en over de wereldmarkt zou hebben behandeld als hij daaraan was toegekomen.

(c) Gegenstandpunkt Verlag 2007

Dit is het voorwoord van het aanbevelenswaardige boek “Das Geld”, dat de “veelgeprezen prestaties van de ‘snode mammon'” behandelt; te bestellen bij: Gegenstandpunkt Verlag MĂŒnchen, ISBN 978-3-929211-11-5

Het hedendaagse imperialisme

zaterdag, maart 31st, 2007

Oorlogsredenen ontstaan tijdens de vrede; wanneer ook anders. Omgekeerd is vrede de “toestand” die door oorlogen wordt teweeggebracht en die zonder oorlogsvaardigheid en -bekwaamheid helemaal niet te bereiken is. Dat wisten de oude Romeinen al; en volgens hun principe – “Si vis pacem, para bellum” – handelt in de 21ste eeuw nog steeds de NAVO wanneer zij zich verplicht tot directe staat van paraatheid voor minstens zes militaire acties tegelijkertijd – twee grotere oorlogen Ă  60 000 man en vier kleinere met 20 tot 30 000 man gevechtstroepen – om capabel en competent de wereldvrede te waarborgen.

In de loop der tijden hebben zich echter niet alleen de dimensies veranderd waarin de bevoegde strategen denken en handelen. Dat de grootmachten voor niets minder dan de wereldvrede verantwoordelijk willen zijn, geen enkel gewapend conflict buiten hun controle laten, overal kunnen ingrijpen en hun ingrijpen naar eigen goeddunken eisen, dat heeft – op z’n zachts gezegd – “ermee te maken” dat zij een werkelijk wereldomvattend kapitalisme tot stand hebben gebracht en hun economisch voortbestaan afhankelijk is van het voordeel dat zij uit deze kapitalistisch exploitabele wereld halen. Een dermate existentiĂ«le afhankelijkheid impliceert de noodzakelijkheid voor de grote profiteurs en is voor hun regeringen inherent aan het gebod te garanderen dat de politieke machthebbers in de hele wereld de deelname aan het globale zakenleven als objectieve basis, essentiĂ«le inhoud en bindend richtsnoer van hun heerschappij erkennen en ervoor zorgen dat iedereen in het gareel loopt. Daarbij vertrouwen de toonaangevende wereldpolitici geenszins op de objectieve dwang- en wetmatigheden van de wereldmarkt, die volgens de opvatting van moderne globaliseringtheoretici zelfs de machtigste staten tot machteloze handlangers van de oppermachtige economische verhoudingen hebben gedegradeerd. Voor het praktische politieke verstand is voldoende duidelijk dat zelfs de strengste objectieve dwangmatigheden en de geboden van de economische rede pas en slechts dan effect sorteren, als en zolang een soevereine staatsmacht vastbesloten meedoet en haar maatschappij het markteconomische geld verdienen als bestaansmiddel oplegt. Dan behelst echter elke markteconomische toedracht een dwang en alle momenten van het maatschappelijke reproductieproces zijn aanknopingspunten om de privĂ©-macht van het geld chanterend te doen gelden. Maar om op deze wijze, in de geregelde banen van de commerciĂ«le chantagemanoeuvres met elkaar en met de hele wereld om te kunnen springen, hebben de leidende kapitalistische mogendheden een argument nodig dat de staatsmachten, die in laatste instantie enkel hun eigen, namelijk de “taal van het geweld” begrijpen, ervan overtuigt dat hun keuze voor het kapitalistische wereldsysteem net zo zonder alternatief is als de bevoegdheid van de machtigsten in kwestie orde en veiligheid van de globale gang van zaken, en dat de absolute noodzakelijkheid om “goed te regeren” volgens het democratisch-markteconomische voorbeeld onwrikbaar vaststaat. De noodzaak van een onbetwistbaar geweld staat buiten kijf omdat verantwoordelijke politici altijd wel ergens onruststokers ontdekken tegen wie hun vreedzaam economisch reglement moet worden verdedigd. Decennialang was het de Sovjet-Unie en haar socialistisch blok die het universalisme van de vrijheid van eigendom en haar objectieve dwangmatigheden belette en tegen wie dus orde en vrede moesten worden verdedigd; voor de totstandbrenging van de huidige globalisering van de markteconomische idylle waren niet minder dan een jarenlange Koude Oorlog, een voortdurend geperfectioneerde dreiging met nucleaire vernietiging en vele regionale oorlogen nodig. Het wereldoorlogssysteem, dat de leidende macht van de Vrije Wereld hiervoor door middel van bewapening en een netwerk van bondgenootschappen op touw heeft gezet is zoals bekend door zijn triomf over de grote uitzondering, het alternatieve systeem, allerminst overbodig geworden; veeleer benadert het zijn eigenlijke bestemming: niet langer verlamd door “tegenafschrikking” en “nucleaire patstelling” confronteert “het Westen” de wereld met zijn wil en zijn capaciteit tot militaire afschrikking en bekrachtigt beide door dreigingen en “asymmetrische” gevechtsacties tegen feitelijke of potentiĂ«le dissidenten waar ook ter wereld: en het traditionele verschil, de duidelijke scheidslijn tussen oorlogstoestand en vrede vervaagt. De hooggeachte regels van de vrije concurrentie op de wereldmarkt treden en blijven namelijk alleen dan in werking als ononderbroken kleine en grote veiligheidsproblemen gewelddadig worden opgelost. Zo echter, op basis van permanente militaire acties, is ook de geweldloze toepassing van deze regels in het economische verkeer tussen de naties gewaarborgd – een toepassing die blijkbaar heel wat chantagepotentieel doet gelden en net zo merkwaardige afhankelijkheden sticht als het opmerkelijke verdeling van rijkdom teweegbrengt.

Aan dat fraaie succes van het vrijheidlievende imperialisme kleeft wel een bezwaar: het ondermijnt de coöperatie waartoe zich de kapitalistische grootmachten in hun confrontatie met de gemeenschappelijke grote vijand in Moskou genoodzaakt zagen. Al tijdens de Koude Oorlog, waarvoor de VS haar Europese en andere bondgenoten nodig hadden en nuttig maakten en deze omgekeerd een beroep op Amerika als beschermende mogendheid van hun nationale belangen deden, werd door alle betrokkenen voortdurend uiterst kritisch overdacht of de resultaten van de gemeenschappelijke veiligheidspolitiek opwogen tegen de kosten. Niet alleen de kosten voor de bewapening, maar ook in hoeverre de bondgenootschapdiscipline, het rekening houden met de partners, het afzien van eigenmachtigheden en exclusieve rechten – met de koloniale gebieden van de twee West-Europese zegevierende mogendheden was het immers ook afgelopen, omdat er in de nieuwe Amerikaanse wereldorde daarvoor geen plaats meer was – de moeite waard waren, namelijk gecompenseerd werden door meer vrijheid van concurrentie en zakendoen, door toename van politieke invloed op de geallieerden en ĂŒberhaupt door vergroting van strategische betekenis enz. De uitkomst van voorgenoemde, door wantrouwen gekenmerkte, statusherziening beogende inspanningen van de bondgenoten, wordt sinds de zelfopheffing van de Sovjetmacht niet meer door de gemeenschappelijke optie op een wereldoorlog vooraf bepaald: alle betrokkenen overwegen hun status opnieuw. Het collaterale nut dat hun oorlogsalliantie hen heeft opgeleverd: de gemeenschappelijke controlemacht, de competentie ter bevoogding van andere soevereinen, de verplichting van de partners tot concessies, de vrijheid om de gehele wereld voor hun economische activiteiten in beslag te nemen – dat wil niemand van hen missen; geen moderne imperialist wil terug naar de verdeling van de wereld in exclusieve invloedssferen. Anderzijds zijn allen, de leidende mogendheid evenals haar geallieerden, zeer ontevreden met de status van de nationale controlemacht, met het succesperspectief van de nationale economie, met de politieke en economische baten van de wereldvrede en met de politieke en financiĂ«le kosten van het daarvoor noodzakelijke universele afschrikkingregime; de strategische en materiĂ«le diensten die de VS van de andere grootmachten verlangt, corresponderen niet met hun economische belangen en aanspraken op macht, noch met hun wil door de Amerikaanse wereldmacht als gelijkwaardige tegenspeler te worden gerespecteerd; beide zijden strijden voor veranderingen; dat ondermijnt het politieke streven naar eenwording, waarop de gewone vreedzame concurrentie van de naties is gebaseerd, en dat geen van de verantwoordelijke machten wil beĂ«indigen.

Zo functioneren wereldmarkt en wereldmacht tegenwoordig.

Uitvoerig na te lezen ( met actuele voorbeelden en “casestudies”) in Gegenstandpunkt 3-06

“Ruk naar links” in Latijns-Amerika

zondag, maart 25th, 2007

De opstand van Venezuela in de achtertuin van Amerika

ChĂĄvez in Venezuela, Morales in Bolivia, Correa in Ecuador en nu ook nog Ortega, de voormalige chef van de Sandinisten in Nicaragua! In Latijns-Amerika komen alleen maar verkeerde leiders aan de macht, in ieder geval volgens de officiĂ«le politiek en de mening van deskundigen hier te lande. Volgens hun eensluidende opvatting trekken deze machthebbers uit de onmiskenbaar desolate situatie van hun landen volledig verkeerde conclusies, streven zij naar economische en politieke doeleinden die de nodige deskundigheid ontberen, doen zij de massa “populistische beloftes” en verspillen daarvoor de middelen van hun naties. De publieke opinie, die in de meeste gevallen over een “gezond patriottisme” goed te spreken is, ontdekt dat er in Latijns-Amerika een gevaarlijk “links”-nationalisme om zich heen grijpt, en zij is diep ontevreden. Geen wonder! Het regeringsprogramma, dat door ChĂĄvez sinds enkele jaren uitgevoerd wordt en elders meer of minder vastberadene navolgers dreigt te vinden, druist fundamenteel in tegen alles wat de internationale zedenmeesters van de huidige wereldmarkt van deze landen als vanzelfsprekend eisen.

Opmerkingen over de slechte en de goede reputatie van een
anti-imperialistisch avontuur

De ChĂĄvez-regering doet een serieuze poging om Venezuela goed te regeren, volgens haar hoge maatstaf van zorg voor het volk en sociale rechtvaardigheid. Zij voert dit experiment uit in een wereld van staten die op de particuliere macht van het kapitaal berusten; om dit soort “goede” regeringen geven kapitalisten helemaal niets. Hun machtige regerende wegbereiders beoordelen elke uitzondering op de regels van het vrije kapitaalverkeer en de functionerende wereldorde, die op hun voordeel afgestemd is, als schade die per se beperkt en vroeg of laat hersteld moet worden. En daar blijft het niet bij. ChĂĄvez en zijn team ondernemen hun avontuur van volksvriendelijke heerschappij juist met de middelen van de imperialistische wereld waartegen zij zich keren: met geldopbrengsten uit de olieverkoop. Zij gebruiken daarvoor een bron van inkomsten waarover zij niet werkelijk beschikken: autonoom disponeren zij enkel over hun exporthit en niet over de betalingsbereidheid van buitenlandse belangstellenden, die met olie de kapitalistische accumulatie goed draaiende houden; een accumulatie die Venezuela weliswaar beoogd maar nooit van de grond gekregen heeft. Het volk waarover zij bovendien politiek beschikken levert geen middelen op voor een noemenswaardige politieke macht, laat staan voor een goede regering in de zin van een “Bolivariaanse revolutie”. De geldbron waarmee de regering van Venezuela haar programma van een anti-imperialistisch “good governance” financiert, moet ChĂĄvez voortdurend door speciale politieke inspanningen t.o.v. solvente klandizie veiligstellen:

  • Venezuela moet kunnen rekenen op de zakelijke interesses van de Noord-Amerikaanse olieconcerns, uitgerekend van die natie tegen wiens politieke bevoogding en inmenging de ChĂĄvez-regering zich verzet.
  • De commerciĂ«le en politieke interesses van andere, meer of minder met de VS rivaliserende grootmachten van de kapitalistische wereldeconomie, moet de Bolivariaanse Republiek zien te wekken en te onderhouden.
  • Voor het behoud van het nationale economische fundament moet Venezuela bovendien een bepaalde overeenstemming met zijn concurrenten, de andere olie-exporterende landen teweegbrengen en in stand houden.

Deze voortdurend bedreigde pogingen van Venezuela vinden in de wereldwijde pluralistische publieke opinie vele luidkeelse tegenstanders – en aan de andere zijde, in linkse kringen en onder globaliseringcritici, talrijke aanhangers. Het vrije democratische voorbehoud en de aantijgingen tegen ChĂĄvez en zijn “Bolivariaanse revolutie”, vooral vanuit de in West-Europese redactiekamers verzamelde imperialistische deskundigheid, worden gekenmerkt door een onverdraagzame geest, alsof de vijfde macht weer eens middels fanatieke lastercampagnes het begin van een communistische revolutie zou moeten voorkomen. De inspanning die ChĂĄvez doet om zijn heerschappij te consolideren wordt onder het verdict “ondemocratisch” geplaatst; ook als de man de meest solide legitimatie in vorm van verkiezingsoverwinningen kan tonen. Waar is echter dat de verkiezingen en referendums in Venezuela, in tegenstelling tot die in de thuislanden van de democratie, inderdaad niet alleen maar om de formele goedkeuring van de heersende verhoudingen door de slachtoffers ervan draaien, maar om de mobilisering van de achtergestelden voor een lang aanhoudende machtsstrijd, in zoverre feitelijk dus om meer dan de hier te lande gebruikelijke democratische procedures. Dat is reden genoeg om ChĂĄvez pure machtswellust toe te dichten. Als hij deze behoefte werkelijk zou willen botvieren, dan zijn er in de imperialistische wereld echter veel makkelijkere methoden dan het gebruik van staatsmacht en olie-inkomsten voor een volksvoedings- en -opvoedingsprogramma, waardoor de president zich alleen maar een hoop vijanden op de hals haalt, thuis en vooral bij de wereldmachten van wiens geld zijn heerschappij afhankelijk is. Het falen van zijn programma wordt al voorspeld: de oliebronnen zouden uitdrogen, de infrastructuur ineenstorten, als de daaruit voortkomende inkomsten niet langer de zakken van competente buitenlandse concerns en andere particuliere profiteurs vullen. Want alleen zij beschikken over de economische potentie land en bevolking te “ontwikkelen” – verzekeren de experts in hun schaamteloos gehuichelde zorg voor het welzijn van het “eenvoudige volk” van Venezuela. Een krantenkolom verder brengen dezelfde experts onbewogen ter kennis dat alle voorbije pogingen om het kapitaal als nationale ontwikkelingshelper te gebruiken, het gehele Latijns-Amerikaanse continent en vooral de massa in Venezuela in steeds diepere ellende gestort hebben. – Eerst werden staatskapitalistische experimenten met importsubstituties ondernomen, daarna aan het eind van de vorige eeuw de als “neoliberaal” getypeerde politiek van vrijhandel en uitverkoop van de natie in de praktijk gebracht. – In de optiek van de economische redacteuren is de besteding van overheidsgeld aan een kapitalistisch onbruikbaar, dus blijkbaar nutteloos volk, in ieder geval zinloos oneigenlijk gebruik van geld dat uitsluitend in handen van potente multinationals en onder de hoede van de globale financiersbranche hoort. Daarvan zijn de bevoegde opiniemakers uit het rijk van het vrije pluralisme volstrekt overtuigd en zij pleiten daarom allerminst voor geduldige passiviteit maar tegen elke vorm van “laisser-faire”. Een serieus bedoeld, door olie-inkomsten gefinancierd programma ter bestrijding van armoede past eenvoudigweg niet bij de globale markteconomie! Voor de markteconomische deskundigheid is een dergelijk programma wereldvreemd, dus absurd. In haar ogen brengt dat uiteraard niet de globale triomftocht van de markteconomie maar het afwijkende programma in diskrediet, en zij hamert erop dat de systeemvijandige avonturiers gestopt en hun avonturen liever vroeg dan laat beĂ«indigd moeten worden.

In tegenstelling tot deze anti-ChĂĄvez politiek verklaren verscheidene comitĂ©s en initiatieven van linkse globaliseringcritici zich solidair met Venezuela, zijn arme bevolking en zijn president. Zij laten zich niet irriteren door de verbitterde vijandelijkheden tegen zijn project van een “Bolivariaans” “socialisme van de 21ste eeuw” – begrijpen willen zij echter ook niet hoe meedogenloos het oordeel tegen dissidenten van de markteconomische codex uitvalt, dat de burgerlijke globaal regerende machthebbers van het democratische “good governance” vellen. In feite tonen ze geen werkelijke belangstelling voor de imperialistische wereldorde, die inderdaad niet kan velen als er ook maar ergens een regering met een massavriendelijk programma uit het gareel loopt. Daarom reageren de beschermheren van de wereldorde met buitensluiting en boycot en zij hebben Venezuela op de kandidatenlijst voor een “regimewisseling” geplaatst. De sympathisanten van anti-imperialistische projecten als in Venezuela zijn allesbehalve onder de indruk van het inzicht dat de machts- en onderdrukkingsverhoudingen in de huidige statenwereld op de raison d’ Ă©tat van de grote markteconomische democratieĂ«n berusten, in wier metropolen de meesten van hen thuis zijn. Deze staten leiden uit de macht en de reikwijdte van hun belangen het recht af waar dan ook ter wereld “verantwoording te nemen” en voor verhoudingen te zorgen waarin landen en bevolkingen wereldwijd de kapitaalvermeerdering dienen. Om die reden zijn deze verhoudingen, die de wereldordebewaarders waarborgen, ook slechts daar af te schaffen waar hun macht dag in dag uit gereproduceerd wordt, waar de werkelijke wereldleiders hun machtsbasis hebben.

Deze kritiek zou echter niet samengaan met de “hoop op wereldverbetering” die de vrienden van Venezuela op ChĂĄvez vestigen. Uitgerekend zijn voortdurend bedreigd experiment, met de vrijheid van een soeverein een deel van de geldinkomsten uit de internationale energiehandel voor zijn volksmassa’s te gebruiken, hetgeen de economische wereldmachten als oneigenlijk gebruik veroordelen, beschouwen zij als bewijs dat “een andere wereld mogelijk” zou zijn. Dat klopt uiteraard – echter alleen dan als de voorstellingen omtrent een “andere”, betere inrichting van de wereld buitengewoon bescheiden gedimensioneerd zijn en de klemtoon bovendien op “mogelijk” ligt. Maar zo terughoudend zijn de vrienden van een “Bolivariaanse revolutie” niet. Zij houden van een Venezuela waar zij hun eigen favoriete idealen verwezenlijkt zien:

  • Een eldorado van de basisdemocratie – terwijl de ChĂĄvez-manschap met de vervelende noodzakelijkheid te kampen heeft een toereikende massabasis voor haar afwijkend staatsprogramma te mobiliseren, achter zich te scharen en tot consequentie te verplichten.
  • Een herboren “socialisme van de 21ste eeuw” – terwijl het daar vooral erop aankomt met behulp van petrodollars en -euro’s de overlevingskansen van de massa’s te vergroten, verpaupering en verwaarlozing in te dammen en een werkverschaffingsprogramma van de grond te krijgen, dat echter hoofdzakelijk onproductieve banen voor het volk creĂ«ert.
  • Zij vestigen hun hoop op het “mogelijke” begin van het einde van het Amerikaanse “dollarimperialisme” – terwijl Venezuela’s regering de grootste moeite heeft zich in de windschaduw van de toonaangevende imperialistische rivaliteiten staande te houden.

Zo wordt het Venezuela van president ChĂĄvez het volgende tussenstation van linkse kringen op hun voortdurende zoektocht naar gunstige gelegenheden voor een hoopvol bestaan in een verkeerde wereld.

Uitvoerig na te lezen in : Gegenstandpunkt 1- 07

(www.gegenstandpunkt.com)