De wereldwijde economische crisis begint inmiddels aan haar derde jaar en de verschijnselen, die iedere krantenlezer en tv-kijker kent, zijn net zo weerzinwekkend als leerrijk. Het verloop, de bereikte toestand, de politieke behandeling en publieke becommentariëring van de mondiale malaise brengen de praktijken, vereisten en noodzakelijkheden van het gewone markteconomische zakenleven buitengewoon drastisch aan het licht en daarmee de absurde, voor de normale mensheid schadelijke constructieprincipes van de markteconomische winstmakerij – samenhangende fenomenen die anders, in “crisisvrije tijden”, uit gewoonte onverschillig geaccepteerd of helemaal niet waargenomen worden. Natuurlijk is de crisis niet vanzelf, quasi automatisch, leerzaam; net zomin als het gewone economische leven dat ze zo veelzeggend door elkaar schudt. De “vijfde macht” in de samenleving, de vrije media, voorziet het publiek van interpretaties die het actuele economische gebeuren als consequenties van onachtzame of ook opzettelijke regelovertredingen beschrijven; zo krijgt de – net behoorlijk van slag geraakte – markteconomische normaliteit alleen daarom al het kwaliteitskenmerk boven elke kritiek verheven te zijn omdat daar alles functioneert wat markteconomisch moet functioneren. Een uiterst affirmatieve kijk op de dingen; hij vindt algemene instemming daar hij inhaakt op de praktijk van een aangepaste levensmanier, het uit geld verdienen en kopen, sparen en schulden maken samengestelde alledaagse bestaan als alternatiefloos en vanzelfsprekend voorstelt en, complementair daarmee, de crisis niet als logisch gevolg, maar als afwijking van de regel duidt. De ontevredenheid waarmee de gewoontegetrouwe aanpassing regelmatig gepaard gaat, mag met het oog op de veel grotere beschadigingen door de crisis getroost worden vergeten; de ergernis over de gevolgen van de crisis wordt moreel begeleid en verzacht: door de succesvolle opsporing van schuldigen die “ons allemaal” – de fictieve solidaire gemeenschap van crisisslachtoffers: van serieuze kredietinstellingen tot en met net ontslagen werknemers – in het ongeluk zouden hebben gestort, godzijdank slechts tijdelijk. Wie het preciezer wil weten, wordt doodgegooid met toelichtingen over de techniek van hoogcomplexe financiële zaken, informaties die, wat reden en doel van de “haute finance” betreft, het tegendeel van voorlichting vormen; er wordt in ieder geval noch de regel noch de uitzondering uitgelegd – en al helemaal niet het verband tussen de bejammerde en vervloekte afwijkingen en de regels die ervoor zorgen dat reeds de functionerende markteconomische normaliteit ten koste gaat van de “onzelfstandige” meerderheid, en die de loop van de crisis zelf reguleren.
Dat moet dus verklaard worden. Zo leerrijk de crisis ook is: de moeite van het (om)leren bespaart ze haar slachtoffers niet
Om direct met de hoofdzaak te beginnen, de bron van inkomsten waarvan de grote massa in het markteconomische systeem inderdaad alternatiefloos afhankelijk is: in de crisis ondervinden nog aanzienlijk meer mensen dan anders aan den lijve of beleven van dichtbij mee dat loondienst een uiterst precaire aangelegenheid is. Dit ervaringsfeit is uiteraard ook in normale tijden niet onbekend, en de reden daarvoor is ook geen raadsel: geld krijgt men uitsluitend als de uitgave voor de werkgever loont – voor de winst van zijn bedrijf; maar publieke werkgevers calculeren uiteindelijk ook niet anders. Vandaar dat voor zo weinig geld mogelijk maximale prestaties worden geëist; en waar dergelijke werkgelegenheid desondanks niet rendeert, wordt op de mens – namelijk op het geld dat hij verdient bezuinigd. Dat weet men; iedereen houdt daarmee enigszins rekening en verwacht – op de een of andere wijze – nadelige invloeden op zijn eigen “levensstandaard”. Wanneer dan echter, zoals momenteel, de ontslagen steeds talrijker worden, personeelsstop afgekondigd wordt, inlevering van loon en arbeidstijdverlenging in het kader van “werkgelegenheids- programma’s” ook niet meer helpen en het moeizaam verdiende “burgerlijke bestaan” kapot gaat, dan is de private consternatie toch groot, het publieke lamento luid. Het blijkt dat de aanpassingsbereide mensheid niet echt beseft, in ieder geval niet werkelijk serieus neemt wat eigenlijk iedereen merkt en weet: zijn levensonderhoud kan men uitsluitend verdienen zolang de winstverwachtingen van werkgevers uitkomen. Men klampt zich vast aan het “zolang” als zou “hetzelfde schuitje” waarin bedrijf en personeel gezamenlijk zitten daadwerkelijk bestaan, en wil niet inzien dat “zolang” voor “omdat” en “opdat” staat: geld voor arbeid wordt uitsluitend betaald omdat en opdat de onderneming daarmee zelf geld verdient; de kans om door loonarbeid het noodzakelijke te verdienen, is in de markteconomie geen doel, maar voor eens en voor altijd slechts middel – voor de doelen van werkgevers. Door het gejammer over “dalende werkgelegenheid” en daarbij horende trieste “individuele lotgevallen” wordt de levensleugen die deel uitmaakt van de basisbagage van een burgerlijk bestaan in stand gehouden: ergens en uiteindelijk zou het in het markteconomische systeem, althans ook, om de loonafhankelijken moeten draaien: dat ze het loon waarop ze aangewezen zijn ook kunnen verdienen. Daarbij is de les zonder meer duidelijk: crisis betekent niet dat tal van werknemers in existentiële nood geraken en de rest van hen eveneens een onzekere toekomst tegemoet gaat; maar er heerst crisis als de winstmakerij mislukt. Dan worden werknemers massaal geslachtofferd daar ze in het markteconomische systeem sowieso alleen maar een bestaansrecht hebben als werkgevers door gebruikmaking van hun arbeid hun eigen voordeel behalen. In de crisis wordt dat niet eens verbloemd; desondanks weigert iedereen deze verduidelijking gewoonweg te onderkennen.
Uitgerekend de vertegenwoordigers van de werknemers, de vakbonden, lopen daarbij voorop. Ze komen met voorstellen hoe de rendabele aanwending van loonarbeiders weer op gang kan komen en het massale ontslag van arbeidskrachten binnen de perken kan blijven, namelijk door middel van loonsverlaging, onbetaald werk en minder vrije tijd – en niemand merkt, de bonden al helemaal niet, dat hun offerte alleen maar bevestigt wat geen mens wil inzien: de commerciële belangen van werkgevers, in de crisis ultimatief toegespitst, en de behoeftes van werknemers aan enigszins veilige levensomstandigheden staan diametraal tegenover elkaar. Desalniettemin verklaren de bonden zich bereid namens hun leden deze tegenstelling te verzoenen – volkomen ten koste van de loonarbeid. En niet eens daarmee vinden ze gehoor: de crisis dooft elk vonkje hoop op verenigbaarheid van de noodzaak tot geld verdienen met de economische wetten van de markteconomie. Uiteraard eist ieder bedrijf als het in moeilijkheden geraakt van zijn personeel inlevering van loon en langere werktijden; van dergelijke concessies maken werkgevers graag gebruik. Maar zo worden zelfs in normale tijden geen “arbeidsplaatsen gecreëerd”, maar kosten verlaagd en arbeidskrachten overbodig gemaakt. En als de winstmakerij algemeen stagneert, wordt flink het mes gezet in het loon en de kansen op loondienst – vrijwillige verarming “redt” helemaal niets…
Meer lessen uit de crisis (de financiële sector en de staatsinterventies), dus meer gelegenheden om het kapitalistische vaderland beter te leren kennen, in Gegenstandpunkt 3-09, of op deze website: crisislessen 2009