Archive for oktober, 2008

Verkiezingen in de VS, a licence to kill

vrijdag, oktober 31st, 2008

Als de pretendenten naar het leiderschap van het Witte Huis alleen nog met zichzelf als succesvolle persoonlijkheid reclame maken, dan is de democratische wilsvorming via verkiezingsstrijd identiek met haar begrip: er wordt een vrijbrief geĆ«ist voor de uitoefening van macht op grond van het vertrouwen in de leiderskwaliteit van diegene die de macht in handen krijgt. Merkwaardigerwijs spelen daarbij personen de hoofdrol die een gewone mens in het alledaagse leven liever niet tegenkomt: opscheppers vol eigen lof (die in dit geval niet stinkt). De een verspreidt heldenverhalen uit zijn moorddadige jeugdjaren tijdens zijn vrijwillige deelname aan het terugbombarderen van Vietnam naar het stenen tijdperk; omdat hij daarbij werd neergehaald en door de slachtoffers als oorlogsmisdadiger behandeld, adoreren hem zijn fans tot op de dag van vandaag als american hero. De ander is apetrots op zijn schitterende carriĆØre door de instituties – ondanks migratieachtergrond! – waarbij hij net zo makkelijk zijn overtuigingen bijstelde als hij het inmiddels lastige personeel uit zijn curriculum vitae de vriendschap opzegt. Voor dergelijke figuren ligt het publiek plat van bewondering, en het moet niet eens ieder woord op een goudschaaltje leggen. De kern van democratische verkiezingen bestaat namelijk juist daaruit dat de kiezer en zijn journalistieke verkiezingsmedewerkers vooral beoordelen wie op de overtuigendste wijze erin slaagt zichzelf als de volmaakte incarnatie van de staatsburgerlijke behoefte naar een sterke leidersfiguur te presenteren. En omdat bij de politiek, zoals bekend, vuile handen horen, verwacht de verlichte kiezer van de heerser van zijn keuze dat die ook het vuile werk beter beheerst en opknapt dan de concurrenten.

De zogeheten inhoudelijke kwesties, actueel de globale economische crisis, de gezondheidszorg, energie en milieu fungeren bij de strijd om de gunst van de kiezer als materiaal ter illustratie dat een competente leider voor alle moeilijkheden ā€“ die de burger in zijn dagelijks bestaan vooral door de handelingen van ā€œzijnā€ staat ondervindt ā€“Ā  een passende politieke oplossing paraat heeft. Daarbij vindt heel vanzelfsprekend de transformatie van de persoonlijke problemen van de bevolking in een probleemsituatie van de samenleving plaats; daaraan moet ten behoeve van de natie iets worden gedaan, wat weliswaar vele offers van de doorsneeconsument vergt, maar die kan per slot van rekening pas dan goed leven als zijn land topfit en wereldtop is.

Zo reageren de kandidaten op de crash van het krediet en de waardevernietiging op de beurs aanvankelijk met uitgebreide waarschuwingen volgens welke het ā€œfalenā€ van Wall Street onvermijdelijk tot negatieve gevolgen op Main Street zal leiden, om dan midden in de verkiezingsstrijd voor een 700 miljoen hulpfonds te pleiten waarmee het kapitalisme in de VS er weer bovenop moet komen. Grote delen van het financiĆ«le kapitaal hebben zich zoĆ«ven als “slechte schulden” geblameerd ā€“ maar aan hun onmisbaarheid voor de rijkdom van de natie houden de kandidaten onwrikbaar vast en zij bouwen op de enige boniteit die zij als politiciĀ  kunnen offreren: het geweldpotentieel van de macht. Bij de algemene overeenstemming omtrent het principe ā€“ als het kapitaal vertrouwen (= krediet) verspeelt, moet de politiek de verdampte rijkdom door overheidsfinanciĆ«n vervangen en daarmee tussen de bankiers het vertrouwen herstellen opdat weer business as usual plaatsvindt ā€“ horen de details van de partijenconcurrentie: Obama wil de hypotheken terugkopen en beweert door deze berekenende verwisseling van financiĆ«le crisis en geldproblemen van huizenbezitters het euvel bij de wortel aan te pakken. McCain, de conservatief, brengt het moreel-economische theorema naar voren dat de crisis zijn moedige waarschuwingen ten spijt door de ā€œhebzuchtā€ in Washington en Wallstreet werd veroorzaakt, en hij eist het uitbannen van greed ( Nederlands: hebzucht) bij het winstmaken en meer responsibility bij de ā€œverantwoordelijkenā€, waarmee hij dan weer met Obama overeenstemt in de onvoorwaardelijke eis de inkomens van managers te beperken – vooral na mislukte zaken.

De oplossingen van de Amerikaanse leiders in spe voor de andere nationale “inhoudelijke kwesties” zijn uiteraard eveneens embedded in the American way of Capitalisme: beiden beklagen “Amerika’s afhankelijkheid van aardolie” – echter niet omdat zij verontrust zouden zijn over de begrensheid van grondstoffen en de natuurvernietigende consequenties van de kapitalistische gebruikmaking van fossiele energiedragers: veeleer willen zij naast zonnekracht- en windkrachtinstallaties vooral vele nieuwe “veilige” kerncentrales bouwen en de laatste nationale resources voor de kusten en desnoods ook in Nationaal Parken en beschermde natuurgebieden exploiteren, omdat het “probleem” van de natie daarin bestaat dat “wij” voor “onze” aardolie veel te veel geld aan staten weggeven die “een hekel aan ons hebben” en wier volksmassa’s “onze idealen haten”. Eensgezind over het vijandbeeld, nemen Obama en McCain de bekende verdachten in het vizier: Iran, de Arabische wereld en Venezuela… Als niet alleen die, maar vooral ook Rusland hun aardolie niet meer kwijtraken aan de wereldmacht, zou dat tevens “onze nationale veiligheid” bevorderen daar dan niet meer de VS, maar uitsluitend hun vermeende en werkelijke tegenstanders in de statenwereld te chanteren zijn. Met behulp van een tijdens vier televisiedebatten telkens weer herkauwde onnozele berekening brengen de kandidaten hun heilige belofte – in geen geval de belastingen te verhogen maar integendeel voor de meeste van hun eigen kiezers zoveel mogelijk te verlagen – en hun hervormingsplannen staatshuishoudelijk in balans: McCain wil reeds na 4 jaar de meeste petrodollars in de VS hebben gerecycled, en Obama droomt van de repatriatie van de VS-schuldtitels ter waarde van “500 miljard dollar” uit Chinees bezit via de export van de – onder zijn leadership opbloeiende – technologie ter alternatieve energiewinning, hetgeen in de VS “5 miljoen jobs” zal creĆ«ren en in het Rijk van het Midden de schadelijke emissies drastisch zal reduceren. Daarmee rekenen de braintrusts van de kandidaten zich voldoende rijk om de gezondheidszorg te subsidiĆ«ren en het onderwijsstelsel grondig te hervormen; aan het laatste hechten beide kandidaten bijzonder veel waarde: voor McCain heeft de school namelijk geen geringere missie dan al de heel jonge Amerikanen voor hun “manifest destiny”, dus voor hun voorbeschikte bestemming de “wereld te leiden” fit te maken. En Obama verklaart het overwicht van de VS op het gebied van onderwijs zelfs tot een “probleem van de nationale veiligheid”: daarvan zou ten eerste de economische potentie van de samenleving afhangen, en bovendien “bestond er nooit een natie waarvan de economie geruĆÆneerd was en die ondanks dat de militaire hegemonie had kunnen handhaven.” Zo functioneert in de machtigste democratie ter wereld de overgang van de miserabele toestanden van de scholen voor arme mensen naar de wereldhegemonie van de natie!

Wat de cruciale buitenlandse kwestie betreft, de ā€œoorlog tegen het terrorismeā€, verkondigen beide kandidaten de aanspraak van de VS op onbeperkte wereldheerschappij als natuurrecht; daarvoor zijn beiden te allen tijde oorlogsbereid. Juist hun vastberadenheid om als bekwame opperbevelhebbers desnoods ā€œonze beste zonen en dochters naar het front te sturenā€ verduidelijkt de kiezer dat zijn stem een licence to kill behelst. Obama belooft zijn volk het hoofd van Osama (letterlijk: we will kill him!) zelfs als hij daarvoor oorlog tegen Pakistan moet voeren; en McCain noemt uitentreuren alle militaire acties van de VS op waar hij, ā€œeen zaak van eerā€, altijd geheel en onvoorwaardelijk heeft achter gestaan. Op zoā€™n basis wordt over het adequate oorlogstoneel gedebatteerd. Obama verwijt de Irak-veldtocht van de Bush administratie de voorspelbare mislukking en de ā€œhoge kostenā€, dollars en Amerikaanse gesneuvelden. In plaats daarvan beoogt hij een militaire escalatie in Afghanistan, want de enige goede Taliban is een dode Taliban. McCain denkt er net zo over, maar eerst moet hij nog de oorlog in Irak winnen opdat de GIā€™s ā€œmet opgeheven hoofdā€ thuis kunnen komen. Gezien deze grote soevereiniteit over landen en volkeren die de pech hebben Amerikaā€™s ā€œveiligheidsstrategieā€ in de weg te staan, kan het niemand verbazen dat over de Iraanse nucleaire politiek in Washington wordt beslist: volgens de kennelijk vanzelfsprekende consensus van de concurrerende kandidaten voor het Witte Huis. Blijkbaar kunnen zij op toestemming van de kiezers rekenen voor hun ā€œanalyseā€ dat nucleaire wapens in het bezit van de VS en van bondgenoten als IsraĆ«l ā€œpeacemakersā€ zijn, maar in Rusland en China een probleem voor de onbeperkte mondiale macht van Amerika vormen, en in het geval Iran ā€œonvermijdelijkā€ een oorlog op de agenda plaatsen. De verkiezingsstrijd voeren de kandidaten ter profilering met een meningsverschil: Obama wil met de leiders in Teheran nog persoonlijk praten voordat hij het aanvalsbevel geeft, indien zij niet gehoorzamen.

Amerikaanse politici stemmen daarin overeen met hun volk – dat uit vele door gewonnen oorlogen en succesvolle massacres in hun waan bevestigde patriotten bestaat – dat alles wat er in de wereld gebeurt onder het aspect te beoordelen (eventueel te veroordelen) is of het voor de VS (= ā€œThe Greatest Nation on Earthā€) voordelig of nadelig uitvalt. Wat dit principe betreft is er geen verschil tussen Balkenende en Bos, Merkel en Sarkozy en de heren Bush, McCain en Obama. De wereldmacht VS bewijst zich echter door het praktische doorzetten van dit standpunt. Vandaar dat de dreiging met en de aankondiging van geweld, dus oorlog, deel uitmaken van de politieke vertrouwensvorming in de VS; onverbloemde oorlogshetze en geloofwaardige bereidheid tot kill & destroy illustreren de karaktersterkte en leiderskwaliteit van een type dat tot alles in staat is als Commander-In-Chief van de natie.

Werkelijk verbazingwekkend hoe uitermate enthousiast het voetvolk van de Europese democratische landen op het Amerikaanse verkiezingsevenement reageert en vooral op de in de peilingen voorop liggende kandidaat van de Democratische Partij. Een dergelijke leider willen wij ook! souffleert heel onpluralistisch de vrije journaille de inheemse volksmassaā€™s, die de charismatische senator uit het verre Illinois met hun nationale kleurloze leiders vergelijken en in alle ernst naar een nationale incarnatie van deze change-retor als leidersfiguur verlangen. De bewondering voor het succes van het patriottische massa-enthousiasme wordt anderzijds gerelativeerd door kritische commentaren van Europese experts die aan de andere kant van de Atlantische Oceaan de waarheid van de democratie ontdekken (ā€œHet gaat uitsluitend om de persoonlijke vertrouwenswaardigheid van de kandidaten!ā€) en eraan herinneren dat in het tijdperk van de ā€œglobaliseringā€ in de statenwereld van het democratische imperialisme de concurrentie woedt om de competentie tot globaal leiderschap, en dat daarbij de VS de hoofdrivaal zijn. Een machtige VS-president zal Europa wellicht volkomen anders treiteren dan de lamlendige (de lame duck) die nog in het Witte Huis resideert.

Staat en kerk, geloof en macht

donderdag, oktober 30th, 2008

De staten van het vrije westen kunnen zich zo verlicht gedragen en voordoen als ze willen: de kwestie hoeveel macht over de hoofden van hun onderdanen zij de religie willen toestaan, is voor geen van deze staten voor eens en altijd beantwoord. Hoeveel morele autoriteit, maar ook praktische beslissingsbevoegdheid of deelname aan politieke beslissingsprocessen de overheid de diverse geloofsgemeenschappen die onder haar gezag actief zijn moet toekennen; welke zij door de typering ā€œsekteā€ de erkenning weigert; welke zij ondersteuning gunt, aan welke zij beperkingen oplegt; zelfs welke symbolen zij als conform het moreel gebodene beschouwt en welke als ontoelaatbare distantiĆ«ring ā€“ dat is steeds opnieuw politiek te bepalen. Dat is begrijpelijk: de religie is namelijk voor elke politieke macht een uitdaging. Als georganiseerde geloofsgemeenschap biedt ze haar aanhangers een samenhang van bijzondere aard: die vinden daarin een kant-en-klare leidraad voor de vorming van hun morele wil. Zij mogen zich in een gemeenschap verenigd voelen die hen criteria daarvoor levert wat wie toekomt en wat wie betaamt, en zij krijgen gelegenheden voor goede daden geboden ā€“ dus ā€œoriĆ«ntatieā€ in een door geweld en ellende geteisterde wereld die zo dringend op het goede is aangewezen. In dit opzicht is de religie een concurrentie voor de politieke macht; ook de overheid hecht er uitermate veel waarde aan om de wil van haar onderdanen moreel te vormen. De wereldlijke macht wil haar volk niet simpelweg onderdrukken, maar van zijn wil gebruikmaken: aan de geboden en verboden van de nationale samenleving moeten de onderdanen zich niet gewoon onderwerpen, zij dienen zich ook uit eigen overtuiging actief te onderschikken: ze als ā€œregelsā€ van hun staatsburgerlijk samenleven erkennen en als goed achten. Daarom laat de inhoud van de morele maatstaven waaraan het volk zich onder haar heerschappij accommodeert de staatsmacht helemaal niet onverschillig; hoofdzakelijk insisteert zij echter erop dat zij ten opzichte van alle maatschappelijk omstreden kwesties erkend wordt als laatste en hoogste instantie die over recht en onrecht te beslissen heeft: wat de fundamentele kwestie van de nationale zedelijkheid betreft duldt de politieke macht geen goden naast zich. Maar op hetzelfde terrein is de religie nu eenmaal actief; en moderne staten zijn geenszins van plan om deze activiteit te verbieden. In de door de religie verkondigde principes van een God welgevallig leven ontdekken zij namelijk terecht geen principiĆ«le tegenstelling tot de gewenste staatsburgerlijke moraal. Welke houding een staat tot welke geloofsgemeenschap inneemt, is volkomen afhankelijk ervan of hij haar dogmaā€™s als functioneel voor zijn morele eisen beschouwt; of hij deze dogmaā€™s als bruikbare aanvulling en onderbouwing van zijn staatsburgerlijke zedenleer waardeert of omgekeerd daarin een opvatting van de geboden en verboden ontdekt die hij niet alleen als afwijkend, maar als storing en ondermijning van de nationale zedelijkheid beoordeelt. In al deze kwestie eist de staat het laatste beslissingsrecht ā€“ ook en juist tegenover de instituties van de religie. Die worden immers juist daardoor gekenmerkt dat ze zich op een eigen Opperwezen beroepen ter onderbouwing van hun morele dogmaā€™s; vandaar dat zich geen van hen omtrent de fundamentele kwesties van goed en kwaad simpelweg tot ideĆ«le handlanger van het politieke gezag laat degraderen. En dankzij haar invloed op de morele overtuigingen van haar aanhangers beschikt de kerk doorgaans over een zekere maatschappelijke macht om haar geboden door daden te laten volgen. Voor de staat behelst de autoriteit van de kerk, ondanks alle waardering voor haar boodschappen, dus ook steeds een risico dat hij in de gaten moet houden. Dat gelovige mensen de geboden van hun kerk op een verkeerde manier als handelingsinstructie zouden kunnen misverstaan, weet elke staatsmacht maar al te goed; en dat niet pas dan als buitenlanders moskeeĆ«n willen bouwen. Soms moet de minister van Binnenlandse Zaken dan ook met zijn macht erop attenderen dat kerken geen ā€œrechtsvrije ruimtesā€ voor het verbergen van asielzoekers zijn, en dat het priestergewaad geen autoriteit verleent om tot ā€œproletarisch winkelenā€ op te roepen. De staat maakt dus voortdurend de geloofsgemeenschappen tot voorwerp van observatie en zorgt ervoor dat zijn geweldsmonopolie door de geboden van de religie geen concurrentie ondervindt. Het moet duidelijk en door alle zijden aanvaard zijn dat de kerk haar autoriteit in overeenstemming met en in de zin van de politieke macht uitoefent die de bijdrage van het geloof tot het functioneren van haar samenleving weet te waarderen. Een dergelijke heerschappij beroept zich dan graag op de ā€œchristelijke waardenā€ die de goede politiek nog extra adelen.

Het vraagstuk welke instanties geautoriseerd zijn om zich met de morele wilsvorming van het volk bezig te houden, is dus in het verlichte oude Europa allerminst uitgestorven. Scientology, Mun-sekte en koranscholen eerder niet; als de ā€œjeugd van de wereldā€ op kerkendagen bijeenkomt in plaats van drugs te gebruiken, wordt dat algemeen toegejuicht. Wat het officieel erkende geloof betreft is de kwestie dus (anders dan bijvoorbeeld tegenwoordig in Turkije) tot principiĆ«le tevredenheid van beide zijden beslist en geregeld.

Financiƫle markten, respectabele zaken

vrijdag, oktober 10th, 2008

Uit het debacle van het financiĆ«le systeem zijn enkele lessen te trekken over de rijkdom van kapitalistische naties: daar de grote banken wereldwijd ineenstorten en miljardenvermogens in Ć©Ć©n klap in rook opgaan, zijn politici, economische experts en journalisten bezorgd over de gevolgen van deze crashes voor de zogeheten ā€œreĆ«le economieā€. Dat is opmerkelijk; want tot kort geleden was het verschil tussen enerzijds de beurskoersen en bankrendementen en anderzijds de rijkdom die door productie en verkoop van nuttige dingen ontstaat volledig onbekend. Zelfs het eenvoudige volk dat geen aandelen bezit, mag in het avondjournaal kennis nemen van het niveau van de beurskoers en daarin een graadmeter zien voor de toestand van ā€œhet bedrijfslevenā€. Als de beursmakelaars optimistisch waren en de AEX-index weer eens gestegen is dan is ā€“ op welke manier dan ook ā€“ de rijkdom gegroeid waarvan ā€œwij met zā€™n allenā€ leven. Maar omdat banken tegenwoordig ineenstorten en de financiĆ«le accumulatie niet meer functioneert, kennen de experts opeens (en vermoedelijk zolang deze toestand aanhoudt) het verschil tussen speculatieve vermogenstitels en werkelijke rijkdom die in de ā€œreĆ«le economieā€ door arbeid geproduceerd wordt.

Desondanks pleit niemand van de experts ervoor dat men zich op de productie van werkelijke rijkdom concentreert en de financiĆ«le instellingen met hun speculatieve geldvermeerdering getroost naar de knoppen laat gaan. Zoā€™n gedachte gaat in een kapitalistische natie elk voorstellingsvermogen te boven. Juist als het financiĆ«le kaartenhuis instort, maken de verantwoordelijken zich grote zorgen over de diensten die het kredietwezen voor de reĆ«le economie moet verrichten. In naam van deze dienst verwijten zij de hoofdrolspelers van de financiĆ«le markten alles verkeerd te hebben gedaan. Het is ronduit belachelijk hoe de voorstanders van een potente financiĆ«le sector plotseling hebzucht bij de jarenlang opgehemelde bankiers ontdekken; hoe zij, die anders risico en risicobereidheid als voortreffelijke eigenschap van het kapitalistische systeem prijzen, ineens de mateloze risicoā€™s bekritiseren die de vanwege hun gigantische rendementen bewonderde investeringsbanken hebben genomen en wellicht zelf niet meer hebben kunnen overzien.

Daarbij hebben de investeerders en beheerders van de grote geldvermogens helemaal niets verkeerd en in wezen niets anders gedaan dan ze altijd al deden. Zij hebben de enorme groei van hun branche en zodoende de vermeerdering van hun eigen rijkdom door middel van zaken teweeggebracht waarvan reeds het oerdegelijke uitgangspunt van speculatieve aard is.

Ā Zaken doen door geld uit te lenen

Banken doen hetzelfde als alle kapitalistische ondernemers: zij maken van geld meer geld ā€“ echter zonder de omweg via productie en verkoop van goederen. Een bijdrage tot de productie van materiĆ«le rijkdom leveren de financiĆ«le instellingen niet. Zij lenen geld uit ā€“ en vermeerderen het door een overeenkomst met hun kredietnemer: die moet het na een vastgestelde termijn inclusief rente terugbetalen. Daarbij kan het hen zelfs niets schelen of hun klant het geleende geld als kapitaal investeert en winst maakt of slechts aan consumptie besteedt. Zijn wettelijke plicht tot terugbetaling geldt absoluut; of hij daartoe daadwerkelijk in staat is, hangt ervan af of hij op de vervaldag het benodigde bedrag kan opbrengen. Met deze omstandigheid wordt in de betrekking tussen kredietgever en kredietnemer geen rekening gehouden: de bank gaat ervan uit ā€“ en als alles naar wens verloopt terecht ā€“ dat het geld zich naarmate de tijd verstrijkt automatisch vermeerdert: in handen van de bank is geld direct kapitaal ā€“ maar uitsluitend door het feit dat zij speculeert op een geldvermeerdering die anderen bewerkstelligen en waarop zij zelf geen invloed heeft. Het algemene karakter en de wijde verbreidheid van het krediet als vast onderdeel van het economische leven berust dus op de omstandigheid dat het wordt gebruikt voor de kapitalistische geldvermeerdering. Met de rente eigent zich de bank een deel van de winst toe die met productie en handel wordt gemaakt. Haar macht om van de kredietnemer meer geld terug te eisen dan zij heeft gegeven, is erop gebaseerd dat de bank hem in staat stelt winst te maken met kapitaal dat niet zijn eigendom is. Hij betaalt tribuut omdat hij met geleend kapitaal meer winst kan maken dan alleen maar met eigen kapitaal.

De grootte van het beschikbare kapitaal blijkt de essentiƫle voorwaarde voor het winstmaken in een wereld waarin de werkelijke bron van de materiƫle rijkdom niet telt omdat deze zo betrouwbaar functioneert. In een geordend kapitalisme is niets meer afhankelijk van de wil en bereidheid van de arbeiders die de nuttige dingen produceren die vervolgens met winst worden verkocht; goedkope arbeidskrachten zijn er meer dan voldoende in alle beroepen en op alle opleidingsniveaus; en zij staan zo vanzelfsprekend ter beschikking dat geen kapitalist zich van hen nog afhankelijk beschouwt; in zijn calculatie zijn ze niets anders dan productiefactoren naast grondstoffen en machinerie.

Onder dergelijke omstandigheden is het vermogen om winst te maken in feite alleen nog afhankelijk van de macht van het geld. Wie in staat is om zich de noodzakelijke productiemiddelen te verschaffen en over het nodige kapitaalvoorschot beschikt, wie ook voor fases van onderzoek en ontwikkeling financiĆ«le middelen kan voorschieten en technische innovaties betalen die de productiecapaciteiten van de concurrenten overtreffen en ontwaarden, die doet goede zaken. Of en in welke mate een onderneming of een natie op haar vestigingsplaats de winstmakerij op gang kan brengen, over welke concurrentiewapens zij kan beschikken ā€“ dat alles wordt bepaald door de beschikking over het benodigde kapitaal. Hierdoor ontstaat de raadselachtige schijn dat het geld zelf de bron van zijn eigen vermeerdering is: dat het geld zonder meer en vanuit zichzelf al kapitaal is.

De beschikking over kapitaal wordt door de bank verleend ā€“ en daarmee wordt de groei van het particuliere en nationale kapitaal, die is gelimiteerd door de omvang van de voor herinvestering bestemde winst van deze beperking bevrijd. Op deze dienstverlening voor de industriĆ«le en mercantiele winstmakerij berust de macht van de bank om voor haar aandeel aan de geldvermeerdering te participeren die anderen uit hun arbeidskrachten halen.

De accumulatie van het financierskapitaal

Natuurlijk is het niet de doelstelling van de bank om als dienstverlener voor de winstmakerij met loonarbeid te fungeren. Zij dient niet de reĆ«le economie maar profiteert ā€“ net als elke kapitalistische onderneming ā€“ van de behoefte van anderen om daarmee zelf winst te maken. De kapitalistische reĆ«le economie en het gehele produceren en consumeren van de samenleving zijn daarvan afhankelijk, zijn middel tot zelfvermeerdering van het financierskapitaal ā€“ en dat niet alleen maar vanuit de beperkte optiek van de geldmagnaten, maar objectief: de banken die erover beslissen welke onderneming krediet krijgt ā€“ daarmee dus over de noodzakelijke concurrentiewapens beschikt ā€“ en welke niet, wiens schulden geprolongeerd worden, welke nalatige schuldenaar daarentegen faillissement moet aanvragen, zijn de economische machtscentra die het verloop van het kapitalisme bepalen.

De banken maken van hun privilege om geld zonder elke omweg tot kapitaal te maken, dwz. het uitsluitend door uitlenen en terugvorderen te vermeerderen, zo goed mogelijk gebruik. Daarbij zouden zij echter niet ver komen als zij (slechts) het geld zouden uitlenen dat hun eigenaren uit privĆ©-vermogens hebben ingebracht, en vervolgens zouden afwachten tot het inclusief rente naar hen terugstroomt. Net als hun kredietnemers ā€œwerktā€ ook de bank met geld dat niet van haar is. Zij leent het bij het publiek door ingelegde geldbedragen binnen te halen en voor spaarboekjes, termijndeposito’s, soms ook voor girorekeningen rente te beloven. Zij verschaft zich de beschikking over vreemd geld om anderen tegen hogere rente de beschikking over vreemd geld te verlenen.

Zo scheidt de bank het eigendom aan geld van de beschikking erover en gebruikt het geld op dubbele wijze. Van haar kredietgever, de klant die een rekening bij haar heeft, neemt zij geld en leent dit weer uit. Het eigendomsrecht blijft bij de kredietgever, het geld zelf gaat naar de kredietnemer die daarmee kan omgaan als met eigen geld. Ondanks dat belooft de bank de inleggers dat ze te allen tijde (of na een vastgestelde termijn) over het ingelegde geldĀ  kunnen beschikken ā€“ geld dat zij helemaal niet meer heeft en waarvan zij hoopt dat het ooit in de toekomst en afhankelijk van het zakensucces en de solventie van haar schuldenaar weer terugkomt. Dat is de tweede fase van de speculatie.

Onverschillig op welke wijze zij dit kunststuk teweegbrengt ā€“ zij brengt het niet alleen met betrekking tot haar inleggers maar ook ten opzichte van zichzelf in praktijk: weggegeven geld dat zij tot de terugbetaling – die onzeker is – niet heeft, beschouwt zij als vermogenswaarde die zij bezit en als ā€œactivaā€ in haar boekhouding noteert. Alweer beschouwt zij het als hoogst onverantwoorde braaklegging van vermogen als zij haar rechtstitels op toekomstige terugbetaling in haar boeken zou laten staan en op aflossing wachten. Zij behandelt de schulden van haar klanten als ā€œassetsā€, als rentedragend kapitaal dat zij met winst aan andere geldbeleggers verkoopt of tot basis van haar eigen nieuwe kredietopname maakt om zonder enig nieuw eigen kapitaal dezelfde kringloop van verdubbeling van geldvermogens steeds opnieuw en op steeds hogere schaal op gang te brengen.

Kredietcirkel

Het betalingsvermogen dat banken en financiĆ«le instellingen doorĀ  gebruikmaking van vreemde schulden als verkoopbare en beleenbare vermogenswaarde creĆ«ren, gebruiken zij vanzelfsprekend niet uitsluitend en ook niet hoofdzakelijk om hun klanten uit de ā€œreĆ«le economieā€ van het noodzakelijke krediet te voorzien, maar zij investeren in alles waarvan zij groei verwachten: in aandelen, grondstoffen, edele metalen en ook in rentedragende waardepapieren die andere banken op de markt brengen. Daarmee maakt het financierskapitaal zijn groei en rendement onafhankelijk van de beperkte groeibehoeftes en groeikansen die industrie en handel hem bieden. Op dit niveau is van een dienstverlening van de financiĆ«le sector voor de reĆ«le economie niets meer te bespeuren: deze afdeling van het kapitaal waarop de rest van de kapitalistische economie zo cruciaal is aangewezen, maakt simpelweg gebruik van haar speciale positie en accumuleert vanuit zichzelf. Het financierskapitaal radicaliseert nogmaals zijn vermogen om geld zonder omweg als kapitaal te gebruiken en gebruikt daarvoor geenszins geld, maar geld dat niet zijn eigendom is, beloofd en verwacht geld ā€“ dus krediet ā€“ als zichzelf vermeerderend kapitaal. De ene bank verschaft zich solvabiliteit doordat zij krediet bij andere banken opneemt, namelijk zo dat zij aan hen waardepapieren, rentedragende terugbetalingbeloftes verkoopt die zij emitteert op basis van het verwachte succes van haar zaken. En zij geeft andere banken krediet doordat zij door hen geĆ«mitteerde waardepapieren koopt. Binnen deze cirkel creĆ«ren de financiĆ«le instellingen steeds nieuwe investeringsgelegenheden en tegelijkertijd die investeringsmiddelen die nodig zijn om de gelegenheden te benutten. Zij geven elkaar en nemen van elkaar krediet, schrijven zich zo steeds grotere vermogens op hun tegoedsaldo bij en betalen en ontvangen daarvoor steeds meer rente en soortgelijke winsten. Wat bij een enkele bank alleen als zwendel zou worden beschouwd, is bij het enorme kredietgebergte dat de kredietsector in zijn totaliteit heeft opgehoopt een respectabele manier van zaken doen: het kredietsysteem geeft zichzelf krediet.

Dat functioneert inderdaad ā€“ en wel zolang de beleggers, dus voornamelijk de banken zelf en hun investerings- en hedgefonds, met de geldvermogens die ze bijschrijven en op de financiĆ«le markten voortdurend laten circuleren niets anders willen beginnen dan ze zo snel mogelijk weer in profitabele beleggingen te investeren. Maar zodra, om welke reden dan ook, twijfels over de eindeloze voortgang van deze spiraal rijzen en niet alleen een enkeling maar tal van deelnemers in plaats van waardepapieren daadwerkelijk geld willen zien dat door deze papieren wordt beloofd, dan wordt snel duidelijk dat geen enkele bank het geld heeft dat zij verschuldigd is en haar schuldeisers belooft. De kettingreactie die dreigt als een grootbank failliet gaat, levert de proef op de som: waarom kan het mogelijke faillissement van Fortis het gehele nationale financiewezen meeslepen? Waarom kan de crash van Lehman Brothers het wereldwijde financiĆ«le systeem in de afgrond storten? Juist omdat de vermogens van de banken uitsluitend uit schulden van andere banken bestaan. Als een bank haar schulden niet meer betalen kan dan heeft dat tot consequentie dat de vermogens van de anderen niets waard zijn omdat die immers slechts uit betalingsbeloftes van de concurrenten bestaan. Daarmee is tenminste een ding bewezen: binnen een ontwikkeld financieel systeem doen banken hun zaken niet werkelijk met geld dat zij hebben of lenen, maar met het krediet waarover zij als grote centra van de geldmacht beschikken en daarmee dus algemeen genieten. Hun zakelijk middel is het vertrouwen van hun concurrenten en daaruit voortvloeiend het vertrouwen van het brede publiek dat ze steeds betalen kunnen als ze moeten. De banken genieten niet het vertrouwen omdat zij betalen kunnen, maar zij kunnen betalen zolang zij dit vertrouwen genieten.

Dat daarbij periodiek wantrouwen ontstaat, is maar al te gerechtvaardigd. Per slot van rekening bestaan de vermogenswaarden die in reusachtige hoeveelheden gecreĆ«erd en geaccumuleerd worden niet uit goed geld, het algemene middel om aan de geproduceerde rijkdom te komen, maar uit beloftes op toekomstige betaling van geld. Zolang het vertrouwen op toekomstige betaling intact is, zijn de schuldtitels te verzilveren, zijn dus geldswaardige papieren. Daar het vertrouwen van de beleggers de enige reden is om vertrouwen te kunnen koesteren, slaat deze cirkel altijd weer om in zijn tegendeel; aanleidingen zijn er voldoende; dat kunnen bijvoorbeeld, maar moeten niet, mislukte zaken van ā€œhet bedrijfslevenā€ zijn. Uit het omslaan van het vertrouwen en uit de wanhopige poging om schuldpapieren nog te gelde te maken, wordt duidelijk dat deĀ  financiĆ«le vermogens niet de werkelijke kapitalistische rijkdom belichamen zoals ze van zichzelf beweren en waarmee op de beurzen wordt gehandeld en betaald, maar dat deze niets anders zijn dan speculatieve anticipaties, rechtstitels op toekomstige rijkdom, die – zoals dan blijkt – helemaal niet echt bestaat. Zodra Ć¼berhaupt de vraag rijst of het door de waardepaieren beloofde geld ook daadwerkelijk voorhanden is, blijkt het geld dat door arbeid en uitbuiting is voortgebracht en vermeerderd, altijd veel te weinig te zijn. Dergelijke ineenstortingen van door speculatie geschapen vermogens zijn niets nieuws. Als zij momenteel heviger verlopen dan meestal het geval is, als niet alleen deze of gene sector van de financiĆ«le markt instort en niet slechts een paar landen failliet zijn, maar het gehele globale financiĆ«le systeem dreigt ineen te storten of ineenstort, dan uitsluitend omdat de financiĆ«le kapitalistische accumulatie, die aan dit einde voorafging, bijzonder omvangrijk was en op globale schaal plaatsvond.

De staten redden hun financieel systeem – een bekentenis

Nu springen regeringen in de bres en schieten de failliete banken te hulp: de Nederlandse regering steekt miljarden euroā€™s in Fortis, de Belgische, Duitse, Engelseā€¦ etc. De VS-overheid wil de onvoorstelbare som van een biljoen dollar besteden om de actuele crash van haar nationaal kredietsysteem te stoppen. De faillissementen van de grote speculanten zijn blijkbaar geen privĆ©-zaak. Door hun gigantische inzet bekennen de staten dat een functionerende speculatiebranche het levenselixer van hun economie en van hun eigen financiĆ«n is. Betalingsvermogen zowel voor de noodzakelijke investeringen van de nationale economie alsook voor de behoefte van de staatshuishouding in principe onbeperkt te kunnen mobiliseren, namelijk uitsluitend door gebruikmaking van het vertrouwen op de kredietmacht van de grote banken ā€“ daarin bestaat de essentiĆ«le economische potentie van een natie in de kapitalistische wereld. De mate waarin staten over zo’n potentie beschikken, maakt het onderscheid tussen de staten uit; landen die niet (meer) over een dergelijke kredietmacht beschikken, blijven voor altijd en eeuwig arm en machteloos ā€“ of zullen dit spoedig worden.

Deze buitengewoon belangrijke dienst voor het vaderland verrichten de financiĆ«le kapitalisten hoe beter, hoe minder beperkingen hun wordt opgelegd voor het vermeerderen van hun bankwinsten, schuld- en vermogenstitels, wat geenszins als dienstverlening is gedacht. Daarom zijn de verwijten van de politici aan de ā€œgokkers en speculantenā€ binnen de financiĆ«le instellingen zo oneerlijk: de respectievelijke regeringen zelf hebben de financiĆ«le sector decennialang steeds meer vrijheden toegestaan om zijn groei en winst te verhogen. Als de speculatie van de grote geldwolven in rook opgaat dan is voor hun redding van overheidswege geen geldsom te groot: de overheid “verzekert” alles, legt haar eigen kredietwaardigheid in de waagschaal, belast de toekomstige staatshuishouding en brengt de waarde van haar nationale valuta in gevaar, en de gehele samenleving moet via belastingen en schatkist voor de redding van de banken bijspringen. De dienst die de geldkapitalisten voor de samenleving verrichten, bestaat uit hun zelfverrijking; daarvoor moet het brave volk niet alleen binnen de reĆ«le economie zijn dienst doen en goedkope arbeidsprestaties leveren; daarnaast moet het in tijd van nood ook nog eens borg staan voor de redding van kredietinstellingen die met miljarden jongleren.

Daar is niks mis mee: het geldkapitaal belichaamt met zijn aanspraak op vermeerdering ook tegenover elk enkel kapitaal in handel en industrie het kapitaal als zodanig. De zaken van het financierskapitaal ā€“ geldeigendom zonder elke tussenstap tot bron van meer eigendom te maken ā€“ zijn een absolute voorwaarde voor het succes van alle overige economische activiteiten. Van de speculatieve zelfverrijking van de geldmagnaten is het hele bedrijsleven van het land afhankelijk gemaakt, ook arbeid en loon van de bezitloze massa. Wie deze waanzin niet wil kritiseren, moet ook niet zeuren dat de staat voor de noodlijdende armen geen euro te veel wil uitgeven, maar wel de noodlijdende banken met miljarden euroā€™s spekt.

Het wetenswaardige over het financierskapitaal en de kredietcrisis in: Gegenstandpunkt 3/08