Archive for maart, 2008

Persvrijheid en tijdgeest

vrijdag, maart 7th, 2008

“Voorstanders van de rechtsstaat zijn wij allemaal. De kernwaarden van die rechtsstaat – vrijheid, gelijkwaardigheid, solidariteit – onderschrijven wij allemaal” (Volkskrant-commentaar,15.02.). Uit het vaststaande feit dat de heersende democraten geen alternatief voor hun manier van regeren dulden, maakt de burgerlijke publieke opinie zonder commando van bovenaf, uit eigen beweging een richtlijn voor haar politieke berichtgeving. De journalisten beoordelen of de democratische leiders hun eigen maatstaven naleven, hun zelfgenomen besluiten uitvoeren, de wetten respecteren die zij aannemen en de machtsbelangen doorzetten die zij zich voornemen. Zo onderricht de vrije pers het hogere en lagere volk – uiteraard op verschillende niveaus – in de kunst de belangen van de regerenden, die in zijn naam regeren, als zijn eigen belangen te beschouwen en te waarderen. Deze partijdigheid voor de democratische heerschappij functioneert dermate perfect dat regeerders en geregeerden op het ideologische vlak zo goed als eensgezind zijn; om het in de klassieke woorden te zeggen: “De heersende gedachten zijn de gedachten van de heersenden”.

De professionele persmensen hoeven niet te weten dat het nationale collectief waarvan ze de politieke mening vormen uit tegengestelde klassen bestaat. Voor hun beroepsuitoefening volstaat dat zij de verschillen kennen tussen de volksleden die in hun privé-bestaan burgers van een klassenmaatschappij zijn. De belangen, zorgen en problemen van de proletarische massa zijn van een andere aard dan die van de bourgeoise minderheid, moeten dus anders benaderd en besproken worden. Gazetten van het type “boulevard- en massakranten” heten zo omdat zij het politieke bewustzijn kweken en kneden dat het gemene volk dient uit te dragen. Deze grote afdeling van citoyens is makkelijk tevreden te stellen; het komt op de uiterst simpele, diep verwortelde constatering neer dat de politiek toch alleen maar doet wat ze wil en het eenvoudige voetvolk onvermijdelijk de onaangename gevolgen ondervindt. Een volkse wijsheid die weliswaar dicht bij de waarheid ligt, echter slechts het bezwaar formuleert dat men zich in zijn sociale ellende door de politiek onrechtvaardig behandeld voelt; en voor dit extreem brave beklag heeft de vrije pers vanzelfsprekend een open oor. Niets mooier dan onderdanen die op hun heren schelden omdat zij beter geregeerd willen worden! Zij krijgen dus uitgebreid leesvoer voorgeschoteld – hun leefsituatie is een onuitputtelijke bron – dat hun morele kijk op de wereld van de politiek steeds opnieuw bevestigt; hun ongenoegen over hun slechte ervaringen en het hunkeren naar rechtvaardigheid kan de massapers volkomen begrijpen (jazeker, het kabinet moet meer luisteren naar wat er echt onder de bevolking leeft), en natuurlijk geeft men hen ook in hun opvatting gelijk dat hun benarde omstandigheden uitsluitend voortvloeien uit plichtsverzuim of politieke onhandigheden waarvoor sommige politici verantwoordelijk zijn – dus uit fouten van de volksvertegenwoordigers bij het hervormen van de natie, bij het creëren van werkgelegenheid en huisvesting of bij andere goede daden ter bevordering van het algemeen belang. Want dat de voornemens van de leiders, die plaatsvervangend voor het volk regeren, zonder meer lofwaardig, in elk geval goed bedoeld zijn, staat onwrikbaar vast; alleen de praktische uitvoering hapert en laat te wensen over zodat de conclusie zich regelrecht opdringt: de politiek moet beter uitgevoerd worden! Vanzelfsprekend door de politici die immers deskundig zijn; en van niemand anders verwacht het volk – door zijn kranten over de “schandalige fouten” van de ambtsdrager voortdurend op de hoogte gehouden – de verbetering van zijn levensomstandigheden.

Zo ongecompliceerd zijn de informatiebehoeften van de betere kringen begrijpelijkerwijze niet te bevredigen. Zij behoren weliswaar ook tot het volk en daarmee tot degenen die door een regering beheerst worden, maar als mondige burgers met veel culturele bagage en een hoger opleidingsniveau beschikken zij bij de permanente beoordeling of zij goed geregeerd worden niet uitsluitend over een slechte mening. De elite van de maatschappij wil het regeringsbeleid diepzinniger en meer genuanceerd zien, en haar intellectuele wens wordt door de zogeheten “serieuze pers” vervuld. Die informeert haar lezers – zowel over de alledaagse binnenlandse politiek als over allerlei Nederlandse plannen en daden in het buitenland – op een wijze als zouden de eliteleden dat alles zelf moeten bewerkstelligen. Elke onderneming die een regering op de agenda plaatst, legt men hen als vanzelfsprekende, boven elke twijfel verheven politieke noodzakelijkheid voor, die zo goed en succesvol mogelijk gerealiseerd dient te worden. Onvoorwaardelijk op het standpunt van de overheid vastgepind, is vervolgens, zoals het betrokken meedenkers betaamt, distantie geboden en wel op de geleerde manier van een beschouwend opstel. De intellectuele elite wordt uitgenodigd alle denkbare gezichtspunten en berekeningen die voor de bewuste zaak enigszins belangrijk zouden kunnen zijn als maatstaf erbij te halen, teneinde in te schatten hoe goed en veelbelovend resp. slecht en klungelig de bevoegden hun politieke plannen verwezenlijken – die ten behoeve van het algemeen belang beslist gestalte moeten krijgen. Zonder “achtergrondinformatie” is de rol van notoire betweter en ideële alleskunner op het gebied van heerschappij echter niet te spelen; vandaar dat hoogleraren en andere beter verdienende lekenspelers ruimschoots van materiaal uit de wandelgangen van de macht worden voorzien, wat het inleven in het politieke handwerk aanzienlijk vergemakkelijkt. Of bepaalde regenten met elkaar overweg kunnen, of de daden met daadkracht gepaard gaan, de kleine en grote verkiezingskansen, partijstrategische manoeuvres ter persoonlijke profilering of ter ondersteuning van partijklieken, intriges om tegenstanders uit te schakelen en nog veel meer grondig gerechercheerde nonsens: de meest absurde en inadequate criteria voor de beoordeling van politiek worden gehanteerd om de lezende elite voor te lichten over de moeilijkheden van het regeren en de vele voorhanden, vaak gemiste mogelijkheden het politieke handwerk effectiever uit te oefenen.

Dat is de beroemde “objectiviteit” waarop de vrijheidsstrijders van de onafhankelijke vrije pers trots zijn; geen van de elite- of massakranten (van Telegraaf tot NRC) is een propagandaorgaan van de regering omdat de journalisten inderdaad alleen voor een regering propaganda maken als zij haar beleid goedkeuren. En niet toevallig is er ruimte voor een veelheid van meningen binnen de eenstemmige apologie van de macht. In de wedstrijd om de beste ideeën omtrent de vraag hoe Nederland perfect geregeerd moet worden, heerst tussen de kranten en in de redacties vreedzame coëxistentie, want allen beogen pluralistisch hetzelfde: een betere regering is altijd wenselijk, en wie daarvoor een fantasievol voorstel ter tafel brengt, diens constructieve houding verdient in ieder geval respect. Kortom: zo wordt het gedachtengoed van de heersende democraten – zonder propagandaministerie en gelijkschakeling – de heersende tijdgeest in de democratie.