Sinds maanden wordt de agenda van de wereldpolitiek weer bepaald door de globale financiƫle crisis. Pers en televisie houden de burgers dagelijks op de hoogte van het doen en laten van degenen die financiƫle markten heten en hun zaken doen met speculaties op financiƫle titels. Men komt te weten dat er gespeculeerd wordt tegen de staatsobligaties van Europese staten en dat staten beurtelings naar de rand van het faillissement worden gedreven; men wordt vertrouwd gemaakt met de activiteiten van ratingbureaus die de schuldtitels van de VS verlagen en zo paniekachtige reacties op de beurzen veroorzaken. En men wordt bekend gemaakt met de inspanningen van regeringen die proberen de negatieve uitwerkingen van dit doen en laten op de staatsfinanciƫn en het geld van de naties onder de knie te krijgen.
Bij elke reddingsactie waarmee de regeringen de markten willen kalmeren en het kredietsysteem overeind houden, komt de bange vraag op: zijn ze succesvol? Achteraf mag er dan weer gesomberd worden dat de maatregelen wellicht weer tekortschietenā¦ Zo worden de burgers, die noch op de beurs speculeren noch een regeringsfunctie uitoefenen, bij deze zorgen betrokken als waren het hun eigen. Volkomen vanzelfsprekend gaat iedereen ervan uit dat āde gewone manā getroffen wordt door alles wat beurzen en regeringen uitvoeren. Dat het geld dat hij verdient en waarmee hij moet rondkomen eveneens beschadigd wordt als de zaken van het financiĆ«le kapitaal slecht gaan, staat voor iedereen vast als een natuurgebeuren. Waarom dat zo is, komt men weliswaar nauwelijks te weten, maar de boodschap wordt toch ontvangen: dat men als āgewone manā eigenlijk alleen maar afwachten kan en zijn hoop erop moet vestigen dat de werkelijke bazen over het geld hun metier beheersen.
De zorgen van normale burgers of de overheid haar best doet om āonze euroā te redden, zijn behoorlijk verkeerd. Ze zien namelijk bewust over het hoofd wat dit ābestā eigenlijk is dat de regeringen doen om de financiĆ«le crisis te bedwingen:
– Wat is er aan de hand als Europese politici bijeenkomen om een noodfonds voor de euro te construeren en daarbij per se een bijdrage van de grote financiĆ«le instellingen verwachten ā en wel vrijwillig? Blijkbaar hechten de politieke leiders er grote waarde aan dat hun maatregelen ter crisisoplossing juist die banken gunstig stemmen die ze bij andere gelegenheden, voor het grote kiezerspubliek, uitmaken voor speculanten. Kennelijk is dit de opperste richtlijn van de politiek: dat alles wat ze onderneemt om het krediet te waarborgen bij de commerciĆ«le berekeningen van degenen past die de schade op de markten momenteel aanrichten.
– Wat is er aan de hand als Merkel en Sarkozy elkaar ontmoeten om over een nieuwe Europese economische regering te praten ā en tevens verkondigen dat de politiek alles noodzakelijke zal doen om het āvertrouwen van de marktenā terug te winnen?
Dan geven de politieke leiders te kennen wat hun reddingsmaatregelen beogen: dat het belang van de staten aan een sterke euro en de commerciƫle calculaties van de kredietsector weer overeenstemmen. Dan is de wereld blijkbaar opnieuw op de goede weg!
Hebben de critici gelijk die uit de georganiseerde buiging van de politiek voor de calculaties van de financiƫle markten willen afleiden dat de politiek zich lelijk liet beetnemen? Of is het in feite zo dat de rijkdom en de macht van de natie staat of valt met het succes van de zaken van de financiers?
– Wat is er aan de hand als de overheden er onwrikbaar van overtuigd zijn dat de financiĆ«le markten gelijk hebben als ze de schuldtitels van staten met wantrouwen bejegenen?
Onverschillig waarom en waarvoor een staat krediet heeft genomen; onverschillig of zijn begroting gisteren nog als solide gold: als de financiĆ«le instellingen hem krediet weigeren, luidt de conclusie: de natie heeft boven haar stand geleefd. En dan kent de politiek alleen maar een dogma: wij moeten de kredietgevers bewijzen dat in het betreffende land voortaan uitsluitend solide economische zaken worden gedaan. Dan moet er bezuinigd worden; en dat gaat altijd ten koste van degenen die van loon en uitkeringen moeten leven. Griekenland begint, Portugal, Spanje, Ierland, ItaliĆ«ā¦ volgen. Ter crisisoplossing verordenen de politieke leiders hun volkeren een meedogenloos verarmingsprogramma.
– En wat is er aan de hand als de overheid, die zo nadrukkelijk uit is op de vrijwilligheid van āde marktenā, bij het uitvoeren van dit verarmingsprogramma tegen de bevolking weinig waarde hecht aan vrijwilligheid?
Dan geldt: de volksmassaās hebben het nieuwe niveau van armoede nolens volens te aanvaarden; stakingen, oproer en demonstraties zijn misplaatst als het erom gaat het krediet van de natie te redden. Dit is de leer uit de crisis die de politieke leiders proberen hun volkeren in te peperen; jammer genoeg spreken ze (meestal) niet voor dovemansoren.
De zorg of dergelijke radicale bezuinigingsprogrammaās uit de crisis leiden, kan men dus beter aan de experts overlaten; en zich in plaats daarvan over de redenen voor de crisis buigen ā en over de doelstellingen van degenen die hun gehele macht inzetten om het kapitalistische systeem te redden.
*
Europaās regenten hoeven het natuurlijk helemaal niet te weten: ze handelen in de zin van de marxistische waarheid dat hun schuldeneconomie deel uitmaakt van de maatschappelijke productiewijze, van de verworvenheid dat de arbeid waar de mensen van leven, ondergeschikt is aan het in geld nagetelde eigendom dat de macht heeft als bron van zijn eigen vermeerdering te ageren. Wat Marx als systeem van uitbuiting via loonarbeid geĆÆdentificeerd heeft, dat moet functioneren, precieser: dat moet op nationale schaal zo winstgevend functioneren dat de concurrentiestrijd op wereldschaal wordt gewonnen, dus door andere naties wordt verloren: uitsluitend dan functioneert ook de waanzin dat schulden die generlei zaken genereren, maar het machtsgebruik van de overheid representeren een waarde hebben waar de waarde van het geld op berust, de enige echte rijkdom. Krediet en kredietgeld zijn producten van de kapitalistische productiewijze en deugen uitsluitend omdat en zolang de samenleving met haar arbeid en levensonderhoud in dienst staat van de vermeerdering van het privĆ©-eigendom: het is dit elementaire politiek-economische principe waar Europaās politici op āterugvallenā wanneer ze, bezorgd over hun valuta, het loonafhankelijke volk zo doelbewust chicaneren en laten chicaneren.
Over de imperialistische geldzorgen en de eurocrisis: Gegenstandpunkt 2-11