De financiĆ«le crisis begint aan haar volgend hoofdstuk en ruĆÆneert instanties die tot nu toe als machtige redders van de banken en de conjunctuur zijn opgetreden: soevereine staten en valutaās verliezen hun kredietwaardigheid ā niet alleen, maar vooralsnog vooral Griekenland.
Een daad van speculatie doet de wereld alweer schokken en verschaft een stuk duidelijkheid over de kapitalistische wereld: over het moderne geld, over de fundamenten van de financiĆ«le macht van de staten, over het imperialisme binnen de Europese Unie (EU) en over de gewaagde constructie van een Europese wereldvaluta zonder Europese wereldmacht ā en wat vertellen regeringen en media het publiek over de dramatische gebeurtenissen? Uitsluitend onzin, nationalistische opschepperij en imperialistische brutaliteit.
– āDe Grieken moeten de schuld bij zichzelf zoekenā, zegt men; ze zouden boven hun stand hebben geleefd; te veel geĆÆmporteerd en geconsumeerd, te weinig gewerkt en geĆ«xporteerd. De balans van de buitenlandse handel heeft echter twee kanten! De succesvol exporterende landen behalen exact zo veel overschotten als andere landen tekorten ophopen, daar ze niet opgewassen zijn tegen superieure kapitaalmacht en vechtprijzen. Het Griekse faillissement is het spiegelbeeld van bijvoorbeeld het Duitse of Nederlandse exportsucces. De EU-binnenmarkt is geen coƶperatieproject ter wederzijdse ondersteuning van buurvolkeren, maar het strijdtoneel waar elke natie voor haar kapitaalgroei tracht te profiteren van de partners. Tegenover de winnaars staan onvermijdelijk verliezers.
– āDe Grieken kunnen hun schulden niet terugbetalenā, luidt een verwijt. Alsof er ook maar een staat is binnen en buiten de EU die dat zou kunnen. Alle lossen hun schulden af door nieuwe te maken. En steeds maken ze meer nieuwe schulden dan oude af te lossen. De nood van de Grieken bestaat daaruit dat ze geen koper meer vinden voor hun staatsschulden. FinanciĆ«le kapitalisten beschouwen de Griekse staat niet langer als betrouwbare rente-machine ā en presenteren hem de rekening.
– āDe Grieken moeten hun probleem zelf oplossen; hun schulden zijn niet de onze.ā Onzin. Het Griekse bankroet beschadigt al lang de euro. Griekse en EU-schulden zijn immers niet meer te scheiden als ze in dezelfde valuta voorkomen. De Europese partners vragen zich in feite alleen nog af waarmee ze de euro meer beschadigen: als ze een staatsbankroet in de eurozone toelaten, of als ze hem door noodkredieten voorkomen. Hoe dan ook: het Griekse onvermogen schulden tegen acceptabele rente aan de markt kwijt te raken, demonstreert het wantrouwen van de globale financiĆ«le kapitalisten tegen Europa en zijn geld.
– āAls āwijā de Grieken toch helpen, dan onder strenge bezuinigingsvoorwaarden en met volledige controle over hun staatshuishouding.ā
Vooral kanselier Merkel treedt op als de baas in het Europese huis: āwijā zijn nodig als geldgevers, āwijā hebben de middelen dus āwijā bepalen. Ze gebruikt de crisis ā waarvan ze Ā allerminst weet hoeveel die nog intact laat van de Duitse kredietmacht ā als kans om de onderschikking van de partners onder het Duitse financiĆ«le toezicht te bespoedigen en hun soevereiniteit af te kopen. Zo gezellig gaat het er aan toe in āonsā Europa ā en zo rechtvaardig: Duitsland mag zijn net oplevende conjunctuur geenszins kapot bezuinigen: āwijā moeten ordentelijk nieuwe schulden maken opdat āwijā sterker en met meer concurrentiekracht uit de crisis komen. Voor de Grieken geldt het tegendeel: die moeten hard bezuinigen en nog veel armer worden dan ze toch al zijn om hun staatsuitgaven aan te passen aan hun impotente economie.
P.S.
In alle landen hetzelfde beeld als in Griekenland: de armoede van het volk moet de kredietwaardigheid van de staat herstellen. Natuurlijk: door volksverarming wordt het kapitaal niet per definitie succesvol; maar door zo met zich te laten omspringen, bewijst het volk zijn loyaliteit en het functioneren van de politieke macht; en zolang die onaangevochten is, lukt het haar wellicht ooit het volk (weer) nuttig en lonend te maken voor het kapitaal.
Uitleg over āHet nieuwe Europa in de crisisā in Gegenstandpunkt 1-2010