Oorlogsredenen ontstaan tijdens de vrede; wanneer ook anders. Omgekeerd is vrede de “toestand” die door oorlogen wordt teweeggebracht en die zonder oorlogsvaardigheid en -bekwaamheid helemaal niet te bereiken is. Dat wisten de oude Romeinen al; en volgens hun principe – “Si vis pacem, para bellum” – handelt in de 21ste eeuw nog steeds de NAVO wanneer zij zich verplicht tot directe staat van paraatheid voor minstens zes militaire acties tegelijkertijd – twee grotere oorlogen à 60 000 man en vier kleinere met 20 tot 30 000 man gevechtstroepen – om capabel en competent de wereldvrede te waarborgen.
In de loop der tijden hebben zich echter niet alleen de dimensies veranderd waarin de bevoegde strategen denken en handelen. Dat de grootmachten voor niets minder dan de wereldvrede verantwoordelijk willen zijn, geen enkel gewapend conflict buiten hun controle laten, overal kunnen ingrijpen en hun ingrijpen naar eigen goeddunken eisen, dat heeft – op z’n zachts gezegd – “ermee te maken” dat zij een werkelijk wereldomvattend kapitalisme tot stand hebben gebracht en hun economisch voortbestaan afhankelijk is van het voordeel dat zij uit deze kapitalistisch exploitabele wereld halen. Een dermate existentiële afhankelijkheid impliceert de noodzakelijkheid voor de grote profiteurs en is voor hun regeringen inherent aan het gebod te garanderen dat de politieke machthebbers in de hele wereld de deelname aan het globale zakenleven als objectieve basis, essentiële inhoud en bindend richtsnoer van hun heerschappij erkennen en ervoor zorgen dat iedereen in het gareel loopt. Daarbij vertrouwen de toonaangevende wereldpolitici geenszins op de objectieve dwang- en wetmatigheden van de wereldmarkt, die volgens de opvatting van moderne globaliseringtheoretici zelfs de machtigste staten tot machteloze handlangers van de oppermachtige economische verhoudingen hebben gedegradeerd. Voor het praktische politieke verstand is voldoende duidelijk dat zelfs de strengste objectieve dwangmatigheden en de geboden van de economische rede pas en slechts dan effect sorteren, als en zolang een soevereine staatsmacht vastbesloten meedoet en haar maatschappij het markteconomische geld verdienen als bestaansmiddel oplegt. Dan behelst echter elke markteconomische toedracht een dwang en alle momenten van het maatschappelijke reproductieproces zijn aanknopingspunten om de privé-macht van het geld chanterend te doen gelden. Maar om op deze wijze, in de geregelde banen van de commerciële chantagemanoeuvres met elkaar en met de hele wereld om te kunnen springen, hebben de leidende kapitalistische mogendheden een argument nodig dat de staatsmachten, die in laatste instantie enkel hun eigen, namelijk de “taal van het geweld” begrijpen, ervan overtuigt dat hun keuze voor het kapitalistische wereldsysteem net zo zonder alternatief is als de bevoegdheid van de machtigsten in kwestie orde en veiligheid van de globale gang van zaken, en dat de absolute noodzakelijkheid om “goed te regeren” volgens het democratisch-markteconomische voorbeeld onwrikbaar vaststaat. De noodzaak van een onbetwistbaar geweld staat buiten kijf omdat verantwoordelijke politici altijd wel ergens onruststokers ontdekken tegen wie hun vreedzaam economisch reglement moet worden verdedigd. Decennialang was het de Sovjet-Unie en haar socialistisch blok die het universalisme van de vrijheid van eigendom en haar objectieve dwangmatigheden belette en tegen wie dus orde en vrede moesten worden verdedigd; voor de totstandbrenging van de huidige globalisering van de markteconomische idylle waren niet minder dan een jarenlange Koude Oorlog, een voortdurend geperfectioneerde dreiging met nucleaire vernietiging en vele regionale oorlogen nodig. Het wereldoorlogssysteem, dat de leidende macht van de Vrije Wereld hiervoor door middel van bewapening en een netwerk van bondgenootschappen op touw heeft gezet is zoals bekend door zijn triomf over de grote uitzondering, het alternatieve systeem, allerminst overbodig geworden; veeleer benadert het zijn eigenlijke bestemming: niet langer verlamd door “tegenafschrikking” en “nucleaire patstelling” confronteert “het Westen” de wereld met zijn wil en zijn capaciteit tot militaire afschrikking en bekrachtigt beide door dreigingen en “asymmetrische” gevechtsacties tegen feitelijke of potentiële dissidenten waar ook ter wereld: en het traditionele verschil, de duidelijke scheidslijn tussen oorlogstoestand en vrede vervaagt. De hooggeachte regels van de vrije concurrentie op de wereldmarkt treden en blijven namelijk alleen dan in werking als ononderbroken kleine en grote veiligheidsproblemen gewelddadig worden opgelost. Zo echter, op basis van permanente militaire acties, is ook de geweldloze toepassing van deze regels in het economische verkeer tussen de naties gewaarborgd – een toepassing die blijkbaar heel wat chantagepotentieel doet gelden en net zo merkwaardige afhankelijkheden sticht als het opmerkelijke verdeling van rijkdom teweegbrengt.
Aan dat fraaie succes van het vrijheidlievende imperialisme kleeft wel een bezwaar: het ondermijnt de coöperatie waartoe zich de kapitalistische grootmachten in hun confrontatie met de gemeenschappelijke grote vijand in Moskou genoodzaakt zagen. Al tijdens de Koude Oorlog, waarvoor de VS haar Europese en andere bondgenoten nodig hadden en nuttig maakten en deze omgekeerd een beroep op Amerika als beschermende mogendheid van hun nationale belangen deden, werd door alle betrokkenen voortdurend uiterst kritisch overdacht of de resultaten van de gemeenschappelijke veiligheidspolitiek opwogen tegen de kosten. Niet alleen de kosten voor de bewapening, maar ook in hoeverre de bondgenootschapdiscipline, het rekening houden met de partners, het afzien van eigenmachtigheden en exclusieve rechten – met de koloniale gebieden van de twee West-Europese zegevierende mogendheden was het immers ook afgelopen, omdat er in de nieuwe Amerikaanse wereldorde daarvoor geen plaats meer was – de moeite waard waren, namelijk gecompenseerd werden door meer vrijheid van concurrentie en zakendoen, door toename van politieke invloed op de geallieerden en überhaupt door vergroting van strategische betekenis enz. De uitkomst van voorgenoemde, door wantrouwen gekenmerkte, statusherziening beogende inspanningen van de bondgenoten, wordt sinds de zelfopheffing van de Sovjetmacht niet meer door de gemeenschappelijke optie op een wereldoorlog vooraf bepaald: alle betrokkenen overwegen hun status opnieuw. Het collaterale nut dat hun oorlogsalliantie hen heeft opgeleverd: de gemeenschappelijke controlemacht, de competentie ter bevoogding van andere soevereinen, de verplichting van de partners tot concessies, de vrijheid om de gehele wereld voor hun economische activiteiten in beslag te nemen – dat wil niemand van hen missen; geen moderne imperialist wil terug naar de verdeling van de wereld in exclusieve invloedssferen. Anderzijds zijn allen, de leidende mogendheid evenals haar geallieerden, zeer ontevreden met de status van de nationale controlemacht, met het succesperspectief van de nationale economie, met de politieke en economische baten van de wereldvrede en met de politieke en financiële kosten van het daarvoor noodzakelijke universele afschrikkingregime; de strategische en materiële diensten die de VS van de andere grootmachten verlangt, corresponderen niet met hun economische belangen en aanspraken op macht, noch met hun wil door de Amerikaanse wereldmacht als gelijkwaardige tegenspeler te worden gerespecteerd; beide zijden strijden voor veranderingen; dat ondermijnt het politieke streven naar eenwording, waarop de gewone vreedzame concurrentie van de naties is gebaseerd, en dat geen van de verantwoordelijke machten wil beëindigen.
Zo functioneren wereldmarkt en wereldmacht tegenwoordig.
Uitvoerig na te lezen ( met actuele voorbeelden en “casestudies”) in Gegenstandpunkt 3-06