Archive for december, 2007

Wereldorde 2007/2008…

maandag, december 31st, 2007

Wie onder het trefwoord “wereldorde” een geordende wereld verwacht, wordt teleurgesteld. In de huidige orde accumuleren zich de “brandhaarden”. Oorlog en oorlogsdreiging, van buitenaf aangewakkerde burgeroorlogen, nation-building, failed states en chaos – dat is de normaliteit. De grootste en belangrijkste staten van de wereld zijn actief bezig bij elke slachtpartij. De VS voeren sinds jaren een groot gedimensioneerde oorlog om de herordening van het nabije oosten; ten eerste om de islamitische vijanden en het Arabische nationalisme te vernietigen, ten tweede om zo de overige statenwereld te involveren en ondergeschikt te maken aan het Amerikaanse leiderschap. De EU-mogendheden, Rusland en China bieden min of meer weerstand aan deze strategie of doen berekenend mee; niet om de Amerikanen te helpen en zich aan hun leiding te onderwerpen, maar om de militaire herordening van de wereld niet uitsluitend aan hen over te laten en zelf meer status als gevaarlijke machtmonsters te krijgen en hun eigen nationale belangen tegen Amerika te handhaven en door te drukken. In hun concurrentiestrijd om de machtsverhoudingen tussen staten commanderen, gebruiken en slachtofferen de politieke soevereinen hun respectievelijke burgers, teneinde de regeringen van andere naties te beïnvloeden en dienstbaar te maken. Dat is het factum. Rest de vraag: waarom laten de huidige samenlevingen elkaar niet met rust? Waarom verloopt de internationale handel en wandel niet zonder strijd tussen de staatsmachten om hegemonie en subordinatie? Een kort antwoord:

1. De staat die op zijn territorium het kapitalisme opricht, beschermt en doet floreren, baant zijn binnenlandse ondernemingen de weg naar het buitenland door andere regeringen tot toestemming te bewegen en met hen passende condities “af te spreken”, zodat zijn zakenlieden ook in het vreemde overheidsgebied de bescherming van hun eigendom genieten en hetzelfde mogen ondernemen als in hun thuisland: kopen, verkopen, investeren en mensen uitbuiten. De openstelling van andere staten – eenzijdig of wederzijds – evenals het vaststellen van voorwaarden voor het grensoverschrijdende zakendoen tussen soevereine staten is een kwestie van geweld.

2. Als de staat voor zijn kapitalisten het werkterrein verruimt – inmiddels over de gehele wereld – , als hij zich dienstbaar opstelt ten opzichte van de particuliere zakenbelangen, dan maakt hij zich allerminst tot hun onbaatzuchtige dienaar; ook onder de verhoudingen van de huidige “globalisering” wordt hij niet gedreven en gedwongen; veeleer beoogt de uitbreiding van de zakenkansen naar het buitenland de kapitaalgroei op het nationale territorium te versnellen, dus het belangrijkste bestaansmiddel van de kapitalistische natie en het materiële fundament van de staatsmacht te bevorderen en te vergroten.

3. Zodoende maakt de staat de buitenlandse tot zijn eigen bronnen van rijkdom, maar stelt tevens hun gebruik en toe-eigening aan het verloop van de particuliere concurrentie bloot. Daarbij is hij echter geen neutrale beschermer van de internationale gang van zaken volgens het olympische motto “meedoen is belangrijker dan winnen”, maar partij. Hij staat het internationale zakenleven uitsluitend toe om zich ten koste van zijn partnerstaat te verrijken en niet om zich tot zijn eigen nadeel als bron van rijkdom door andere naties te laten gebruiken. Vandaar dat hij een permanente strijd voert tegen zijn “partner-naties” om de correctuur van handels- en investeringsvoorwaarden met het doel deze voorwaarden zo vast te stellen dat zij het gebruik van de economie van de partnerstaten garanderen, maar zijn eigen economie tegen nadelige effecten beschermen. “Argumenten” in deze strijd zijn: a) wat een staat de andere door de openstelling van zijn binnenmarkt te bieden heeft. Wat hij hem b) dus ook ontzeggen kan en hoeveel schade hij daardoor bij hem aanricht. Het beslissende argument in deze diplomatieke strijd blijft echter altijd c) de politiek-militaire macht zelf.

4. Daarom voeren de kapitalistische staten gescheiden van hun economische concurrentie – en als haar basis – een nooit ophoudende concurrentie om superieure macht; hun ideaal, door de VS direct nagestreefd, is het geweldsmonopolie over de wereld van staatsmachten. Elke soeverein eist van de collega-soeverein met wie hij betrekkingen onderhoudt, hem als de macht die hij is te erkennen en op basis daarvan de aanspraken die hij doet gelden als zijn goed recht te respecteren. Deze machtsconcurrentie staat los van bijzondere economische contracten, van conjunctuur en crisis. Zij is überhaupt niet het resultaat van enigerlei niet-functioneren, hetzij van de binnenlandse accumulatie, hetzij van de internationale exploitatieverhoudingen. Veeleer vormt zij de onmisbare basis van het gehele diplomatieke en economische verkeer tussen de staten. Er heerst vrede als de twee zijden zich tevreden stellen met de gegeven onderlinge machtsverhoudingen en -verschillen. De oorlog “breekt uit” als een van de partijen (of beide) tot de conclusie komt dat haar rechten, die zij zich permitteert, door de andere partij essentieel genegeerd worden.

5. In hun concurrentie als elkaar afschrikkende en bedreigende mogendheden denken de staten strategisch, d.w.z. zij anticiperen op hun onderlinge oorlogen, bewapenen zich en beschikken in vredestijd over enorme strijdkrachten; en van soortgelijke bewapenings- inspanningen van hun eventuele tegenstanders zijn ze niet gediend. Zij richten in de wereld grote fronten op, die de vijand bedreigen, en concurreren in bondgenootschappen om de leiding over hun partners. Voor de militaire sterkte van hun natie en het verzwakken van rivaliserende staten worden alle nationale en internationale bronnen van rijkdom van de natie dienstbaar gemaakt (handelsoorlog, sancties, bewapenings- en oorlogskosten) en desnoods aan de zelfhandhaving van het militaire apparaat van het nationale kapitalisme opgeofferd – in geval van oorlog inclusief de verwoesting van het eigen land.

De vroegere verhouding van de VS tot hun NAVO-wapenbroeders en de huidige strijd om Europese gelijkwaardigheid resp. om de degradatie van de voormalige bondgenoten tot hulptroepen voor de Amerikaanse anti-terreur-oorlog (“coalitie van de willigen”) verduidelijken het geschetste principe; in Afghanistan bijvoorbeeld, een plaats op de “crisisboog” die van Oost-Afrika tot Pakistaan reikt, wordt onder leiding van de VS een heuse oorlog gevoerd om een regering aan de macht te houden die van de clans en stammen geen enkele steun krijgt. Na de verovering van het land en de verdrijving van de Taliban uit Kaboel hebben de bezettingsmachten Karzai en zijn mannen in de ruïnes van de ministeries geplaatst en hen opgedragen hun land voortaan in dienst van de Amerikaanse veiligheid te regeren; namelijk met alle middelen van een – volledig ontoereikende – staatsmacht ervoor te zorgen dat anti-Amerikaanse terroristen nooit meer het land als operationele basis kunnen gebruiken. Aan deze Amerikaanse missie doen leden van de NAVO en andere staten mee. Zij vechten met soldaten en ontwikkelingswerkers om zowel hun waarde binnen de alliantie als om de waarde van de gehele alliantie voor de supermacht; daarvoor insisteren zij op hun exclusieve bevoegdheid in hun inzetgebied; en om hun formele zelfstandigheid te bewijzen gaan zij zo ver dat zij Amerika en elkaar, zelfs in geval van nood, elke militaire hulp weigeren. De leidende mogendheid van haar kant strijdt niet alleen tegen de Taliban maar tevens om de subordinatie en instrumentalisering van de bondgenoten. Zo wordt in Afghanistan reeds sinds zes jaar om het Amerikaanse geweldsmonopolie aldaar en om het belang, ja zelfs om het voortbestaan van de NAVO überhaupt gestreden. Een overwinning van de bezettingsmachten, die hen vooreerst zou verzoenen, is verder weg dan ooit en uiteraard ook de beoogde stabiliteit. De nabije en verdere toekomst is dus voorspelbaar.

WIJ: een hele natie in een klein woord

dinsdag, december 25th, 2007

“Wij” hebben werkelijk zorgen. Met de Russen bijvoorbeeld: of “onze” partner Putin betrouwbaar blijft en de pipelines openhoudt. Elders staan de zaken er veel beter voor. In Amerika en vooral in Europa; daar hebben “wij” namelijk echte vrienden. Maar ook bij hen moet “onze minister van Buitenlandse Zaken” een oogje in’t zeil houden: wil Madrid zijn gelegaliseerde illegalen bij “ons” kwijt, zijn Warschau’s Polen voor “ons” een zegen of een vloek? Wat het nabije en verre oosten betreft zijn “onze” betrekkingen beslist precair. De islamitische Arabier heeft een volksziel die nooit rust geeft. De Chinezen zijn Aziaten, vlijtig als mieren, en nog steeds halve communisten die met hun goedkope rommel “onze economie” lastig blijven vallen. Hoe moeten “wij ons” opstellen in deze dynamische internationale omgeving? Oorlog of opbouw of omgekeerd, “wij” zijn in ieder geval bevoegd. Waarheen men kijkt – van Afghanistan tot Zimbabwe – vrienden, vijanden, problemen, obstakels, zorgen, voor- en tegenspoed. Voor wie? Voor “ons” uiteraard. Maar niet wanhopen, “wij” vrezen God en niemand anders ter wereld. Wat een onschuldig persoonlijk voornaamwoord toch alles teweegbrengen kan. In de 1. persoon meervoud sluit het – politiek correct gebruikt – de klassen tot volk en het volk met zijn leiders in een lettergreep tot een nationaal collectief van “Nederlanders” samen. Het verbaast niet dat politici in elke levenssituatie deze grammaticale basisfiguur in de mond nemen. In de “wij-vorm” is elk nog zo vervelend offer dat zij vragen – voor de conjunctuur, voor het klimaat…- terloops en vanzelfsprekend in het belang van “ons allemaal”, dit taalmonument doet alle verschillen en tegenstellingen verdwijnen. Of er werkplekken zijn om loon te verdienen, winst te maken of belastingen op te leveren – maakt niets uit; “wij” hebben meer werkgelegenheid nodig, rendabele vanzelfsprekend. Er zijn misschien verschillende manieren om dit verlangen te bevredigen, bevredigd worden moet “ons aller belang” in ieder geval. De schatkist toont jaarlijks nieuwe gaten. Waarom? “Wij” hebben “ons” te veel veroorloofd. Dus glashelder: “wij” moeten de gaten dichten en de luxe vergeten, om te beginnen de luxe van sociale voorzieningen. De brutaal omarmde onderdanen voelen zich door deze huichelarij allerminst beledigd, integendeel: ook zij gebruiken voortdurend de term “wij”, en de dwanggemeenschap die zij gehoorzamen moeten, verandert in een gemeenschap die zij willen. Middels hun moraal komen zij uit voor de heerschappij aan wie zij onderworpen zijn. Zo worden volwassen mensen in het nationale “wij samen” ingeburgerd en tot privé-ambassadeurs van de natie geschoold – en zij hebben er (wellicht) geen flauw vermoeden van dat zij ergens aan meedoen dat op geen enkele wijze hun zaak is. Dit populaire “wij” is uiteraard trots op zijn vaderland dat altijd al zo’n voortreffelijk “wij” heeft voortgebracht. Wetenschappers en ontdekkers, calvinisten en kunstenaars, het vaderlandse verleden wemelt van personen wier persoonlijke, hoogst individuele prestaties aanleiding tot nationale collectieve trots geven, een eersteklasabsurditeit en vaste gewoonte in alle cultuurnaties – waarlijk een treffende naam. Eigen lof stinkt, behalve als het vaderland geprezen wordt, met welke canon of in welk Nationaal Historisch Museum dan ook; geen moeilijke klus voor beroeps- en hobbyhistorici om uit een conglomeraat van kunst, kauwgum, cultuur, keuken, kapitalisme, christendom een volkskarakter te knutselen. Een mens zonder nationale identiteit is incompleet want, in de woorden van de publieke patriottische propaganda: “Vaderlands gevoel geeft richting” (Volkskrant 22.12.07); waartoe en waarheen is geen raadsel; alles wat glanst was weliswaar niet van goud, maar de Gouden Eeuw maakt het poldermodel minder grijs enzovoort. De gehele Nederlandse natie, van links tot rechts, van hoog tot laag, is in de greep van trots, het “gevoel van zelfvoldaanheid” (van Dale), in uiteenlopende varianten maar unisono: “wij”; daarbij valt echter een verschil op: de politieke en culturele elite kan werkelijk trots zijn op een volk dat zich als volk gedraagt en zich volkomen thuis voelt in een echte, oorspronkelijke traditierijke wij-waardegemeenschap, in plaats van de simpele waarheid te onderkennen: het beminde vaderland is niets anders dan, ouderwets uitgedrukt, een klassenmaatschappij met allerlei lastige rechten en plichten. In tegenstelling tot de “wij” zeggende trotse “bovenlaag” maken zij, de armere onderdanen, tot hun eigen schade een zware vergissing en grove fout als zij hun benard bestaan, loonarbeid en kapitaal, armoede en rijkdom, prachtwijken en achterstandswijken tot bijzaak verklaren en trots zijn op Cruiff en Wolkers, Marijnissen en Verdonk, het oranje-elftal en Erasmus, en zich schamen voor bijvoorbeeld de slavenhandel of het koloniale verleden. Met die onzin kunnen zij beter vandaag dan morgen ophouden, want “wij”, het volk, is een verschrikkelijke abstractie.

Uitgebreid verklaard in: Het volk: een verschrikkelijke abstractie