De werkelijke competitie tussen de staten vindt niet op de Olympische speelvelden plaats maar op de markten en af en toe ook op de slagvelden. De concurrentie om marktaandelen op bijvoorbeeld de vliegtuig- of financiële markt beoogt nationale economische winst ten nadele van de medeconcurrenten. Voor de economische handel hebben de naties elkaar nodig, tegelijkertijd brengen zij elkaar echter schade toe. Het verloop van deze tegenstelling heeft als betrouwbaar fundament de coöperatie tussen de staten nodig die zich daarin manifesteert dat zij overeenkomen om op basis van verdragen te concurreren, waarin de tegenstanders zich wederzijds tot prestatie en tegenprestatie verplichten. Deze tussenstatelijke overeenkomst over alle mogelijke soorten van verdragen maakt geen enkele tegenstelling ongedaan, maar vormt de onderling afgesproken randvoorwaarden voor het uitvechten hiervan.
De verheven Olympische gedachte plaatst naast de harde concurrentie tussen de naties het leugenachtige ideaal van een werkelijke eenheid tussen de contractanten. Onder de Olympische ringen die symbolisch alle continenten verbinden, wordt de vriendschap tussen de volkeren als een gezamenlijk sportfeest geënsceneerd en gecelebreerd. Alsof dezelfde nationale collectieven, die zoëven nog als werkende instrumenten voor het exportoffensief tegen andere werden ingezet of zelfs als soldaten tegen elkaar in een militaire strijd geslachtofferd, uiteindelijk toch een hart en een ziel zouden zijn. De slechte ervaringen die de leden van dergelijke collectieven met hun respectievelijke naties en de daarbij horende internationale conflicten hebben, dienen tenminste voor de duur van de Olympische Spelen naast het mooie beeld te verbleken dat de staten van zichzelf en hun onderling verkeer tentoonspreiden. Bij wijze van uitzondering gaat het nu eens niet om geld of macht maar om de kwestie welk land het beste presteert op het gebied van sport. En deze politieke instrumentalisering typeert dan ook dit sportevenement en laat weinig heel van de euforische gemeenschappelijkheid van de volkeren.
Atleten, stadionbezoekers, televisiekijkers en de politieke leiders van de respectievelijke naties versmelten tot één groot nationaal “wij” dat de strijd aangaat met andere nationale collectieven en voor de eigen sporters duimt. Daarbij verdwijnen alle tegenstellingen tussen bijstandtrekkers, managers, politici en AOW’ers, kortom: het ordinaire machtsapparaat en de door hem gecommandeerde klassentegenstelling verandert in het beeld van een innige gemeenschap van gelijkgestemden. Volstrekt gescheiden van zijn exploitatie voor de economische groei of succesvolle handelsbalansen toont zich nu de capaciteit van dit collectief op het gebied van sport, een groot goed en de bron van terechte trots. Een sport- of cultuurnatie willen ze allemaal graag zijn omdat daaruit – onafhankelijk van profane economische groeicijfers of werkloosheidspercentages – hun klasse blijkt die hulde verdient.
Voor deze nationale opschepperij willen de naties erkenning, en wel van hun eigen inwoners alsook van huns gelijken. En die wordt op de Olympische sportlocaties verkregen of juist niet. Dat meedoen de hoofdzaak is, de Spelen er dus niet echt toedoen, dat weerspreken de naties op onmiskenbare wijze zelf. Hun waardige representatie als geslaagde en succesbekwame eenheid van elite en voetvolk is een kwestie van eer en rechtvaardigt zonder meer de investering van tig miljoenen voor het fokken van menselijke topprestatierobots die een behoorlijk aantal medailles springend en sprintend behalen.
In deze ideële prestatievergelijking is elke natie enerzijds gelijkwaardig, ongeacht haar macht en rijkdom. En anderzijds strijden zij om de beste positie in een hiërarchie die de hoeveelheid eer becijfert en onder de deelnemers verdeelt. Een natie kan door haar sportsucces veel of weinig eer behalen, en tussen overwinningsroes en afgang liggen misschien 10 tot 15 plekken in de medaillespiegel. Iedereen wil dus goede resultaten boeken; en als gastheer van de Spelen te fungeren, is al een eer op zich waarvoor de staten kosten noch omkoperij schuwen. Zoiets signaliseert aan de staten en volkeren van de wereld dat men de gastheer niet alleen in staat acht maar ook toestaat zijn rol als representant van de volkerenvriendschap te vervullen. Omgekeerd zijn de Spelen daarom buitengewoon goed bruikbaar om potentiële kandidaten door een boycotdiscussie deels of helemaal het respect te ontzeggen. Het geconstateerde gebrek aan geschiktheid inzake sportieve volkerenvriendschap doelt daarbij in waarheid op een volkomen andere wereld dan die van de sport, namelijk op de ongewenste rol die de geattaqueerde in de werkelijke concurrentie speelt.
Deze vaste verstrengeling van twee werelden, hier de internationale sport, daar de mondiale statenconcurrentie, is dermate diep verworteld in het alledaagse bewustzijn dat de politiek en de globale publieke opinie sinds maanden niets gewoner vinden dan het negatieve oordeel over de politieke en economische rivaal China als slechte mening over de gastheer van een sportfestijn uit te bazuinen. En wel juist zo gedoseerd en berekenend als in de werkelijke wereldpolitiek, namelijk als mengeling van erkenning en verachting. Verachting voor een ongewenst opkomend land, hetgeen uiteraard voor de boycot van de Spelen pleit. Atleten die blijkbaar reeds in de aanloop naar de Spelen aan de mentale gevolgen van doping laboreren, vinden dat onrechtvaardig omdat ze jarenlang getraind hebben. De bevoegde minister daarentegen beseft dat een boycot een stap te ver zou gaan omdat men door vernederingen Peking’s welwillendheid inzake economische en andersoortige coöperatie niet op het spel mag zetten. Omwille van hun effecten moeten de Spelen dus doorgaan, bevindt de minister. Daarmee zijn de gelegenheden om de Chinese gastheer te beledigen en diens reputatie te beschadigen immers niet van tafel. Een goede gelegenheid biedt reeds de ophef over de Olympische fakkeltocht die moeiteloos te veranderen is in een spitsroedentocht. Niets wordt aan het toeval of aan de traditionele nationale manieren van anti-Chinees protest overgelaten. Voor elke etappe worden door regeringen en NGO’s anti-Chinese demonstranten opgetrommeld. Vervolgens wordt de kleine vlam door een massale politiemacht tegen fanatieke protestfiguren beschermd. Op de televisie, waarvan de ploegen uiteraard op tijd ter plaatse zijn, kan de hele wereld meegenieten hoeveel bescherming China behoeft, dus hoeveel vijanden het heeft. Omdat ook de mooiste fakkeltocht bij het begin van de Spelen voorbij is, denken de “think tanks” van de politiek-olympische beweging over andere inzetbare wapens na. Het Olympisch handvest dat politieke demonstraties in woord en daad verbiedt, is toch eigenlijk als muilkorf voor de atleten te beschouwen. Die zouden toch, fit genoeg zijn ze in ieder geval, in het stadion de Chinezen wel eens de les kunnen lezen. Maar er is ook twijfel. Als het handvest en daarmee het verbod van politieke demonstraties verdwijnt, is het ook met de Olympische Spelen afgelopen omdat het sportfeest heel snel zou uitmonden in op z’n minst verbale ruzie en strijd, waarschuwt het Olympisch Comité. Kosovaren molesteren Serviërs. Iraniërs Israëli’s, Polen vallen Duitsers lastig – en samen met de Olympische geest zou het bruikbare instrument ter ziele gaan.
Als men de Olympische Spelen wil behouden, moet het handvest van kracht blijven. Dit besluit – dat eigenlijk geheel conform is met de bedoeling van de politieke uitvinders die het spektakel als diplomatiek instrument waarderen – haalt zich echter ook de woede van hoogstaande politieke representanten op de hals. Zij kunnen het blijkbaar niet opbrengen eens in de vier jaar voor een periode van vier weken hun onderlinge vijandigheden te laten rusten. Zij verwijten de functionarissen van het Olympisch Comité lafheid in het aangezicht van de vijand; deze counteren met de tegenwerping dat men van een sportfunctionaris niet de effecten mag verwachten die uitsluitend de politiek tegenover China kan bereiken, maar niet wil. En zo ruziet men door over de manier hoe men de Chinese gastheer zo geraffineerd blameert dat hij de wedstrijd niet staakt op het echt belangrijke gebied van tussenstatelijke betrekkingen…
Meer over China, Olympische Spelen, mensenrechten, Tibet, Dalai Lama…
in Gegenstandpunkt 2-08: Gegenstandpunkt Verlag, München