Archive for september, 2011

Redders en ridders van het Avondland

dinsdag, september 27th, 2011

Door bij de Noorse regionale verkiezingen de rechtse partijen een gevoelige nederlaag toe te brengen, hebben de Noren de daad van hun landgenoot Anders Breivik vooreerst verwerkt: als singuliere daad van zinloze wreedheid en boosaardigheid. Daarbij heeft Breivik, die voor de massamoord een eerder onopvallende burger was, de redenen voor zijn daad in een dik manifest via het internet uitvoerig toegelicht. Hij doet veel moeite om zijn bloedbad als consequente conclusie uit zijn politieke bedoeling voor te stellen. Hij wil niets minder bereiken dan het christelijke Avondland te redden voor de Islam, die zich als hoofdvijand zou hebben genesteld in de Europese samenlevingen. De publieke opinie heeft nota genomen van zijn politieke stellingen, en sommige commentatoren is zelfs opgevallen dat die niet bijster opzienbarend zijn en gedeeltelijk zelfs ‘midden in de samenleving’ circuleren. Hiermee is de kous af: men neemt de ‘onbegrijpelijke daad’ ter kennis en verdiept zich niet verder in het denken van Breivik – hij wordt immers beschouwd als doorgedraaide gek die uiteindelijk bezeten is door ‘het kwaad’.

Wat zijn “waanwereld” betreft: het is overduidelijk dat Breivik aanknoopt bij een uiterst moderne traditie: sinds de aanslag op het World Trade Center in New York door terroristen uit de Arabische regio voeren de VS en hun bondgenoten een wereldwijde oorlog tegen elke vorm van anti-Amerikaans geweld en tegen alle gebieden die verklaard worden tot broednesten van terreur. De nog steeds actuele oorlogsgebieden zijn Irak en Afghanistan. De lessen en inzichten die de westerse statenwereld met het begin van haar anti-terreur-oorlog in omloop heeft gebracht, vond Breivik blijkbaar zeer overtuigend – als men hem al misleid wil noemen, dan in die zin dat hij zich daarvan liet leiden. Het is de rechtvaardigingsleer, waarmee de westerse staten hun oorlog tegen het terreur opsmukken, waar hij zich met hart en ziel aan wijdt. De VS en hun bondgenoten hebben hun oorlog namelijk niet gerechtvaardigd met hun wereldmachtbelangen die ze bedreigd zien door een fanatiek-religeuze opstand, maar met hun heilige taak (over waanzin gesproken) de hoogste waarden van het christelijke Avondland te moeten beschermen tegen de vermeend middeleeuwse Mohammedaanse religie, omdat die dogmatisch zou zijn en de kiem van geweld in zich zou dragen. Over deze zienswijze waren ze het allemaal eens, de pers, de partij- en staatsleiders alsook paus Benedictus. De terreurgroepen die zich op de profeet Mohammed beroepen, willen niet achterblijven en verheffen hun strijd tegen de westerse suprematie tot een ‘heilige oorlog’ die de Islam zou moeten voeren tegen de ‘kruisvaarders’ uit het Avondland.

Al deze voorstellingen zijn onzakelijk want ze verwisselen oorlogsreden en oorlogsredenering. Het is een echte grap wanneer westerse regeringsleiders hun oorlog legitimeren met de vermaning aan het adres van hun tegenstanders dat geweld geen middel van de politieke strijd zou mogen zijn. Dergelijke staatslieden hebben immers niets tegen geweld, maar uitsluitend tegen het geweld van de anderen.

Het resultaat uit de rechtvaardiging van de oorlog door de christelijke traditie van het Avondland is opmerkelijk. Het nationale belang wordt zo als dienst aan supranationale universele menselijke waarden voorgesteld en daarmee onaanvechtbaar: zo’n onzelfzuchtig mensheidsideaal van het christelijke Avondland en zijn gewapende arm, de NAVO, kan alleen iemand bestrijden die zelf inhumaan is, dus ‘het kwaad’ belichaamt. De metamorfose is daarmee compleet: een oorlog van politieke mogendheden wordt veredeld tot een cultuurstrijd tussen Avondland en Morgenland.

Dit leugenachtige rechtvaardigingsargument vond de Noorse patriot kennelijk zo plausibel dat hij het verschil niet zag tussen de reden en de redenering voor de oorlog: hij beschouwt de ideologie over de oorlog als de inhoud daarvan. Hij gelooft wat men hem wijsmaakt, namelijk dat een cultuurstrijd woedt tussen het moderne christelijke Avondland en het premoderne Morgenland. En wel een cultuurstrijd van apocalyptische dimensies: er zou niet minder op het spel staan dan het bestaan van het Avondland ĂŒberhaupt, Noorwegen inbegrepen. (Trouwens: de commentatoren die de spot drijven met Breivik’s bewondering voor de tempelridders en zijn waarschuwing voor de Saracenen kunnen misschien beter eens terugdenken aan hun geschiednisles; toen kregen ze ingepeperd dat het ‘Avondland’ 732 tussen Tours en Poitiers en 1529 en 1683 voor de poorten van Wenen gelukkig werd gered voor de aanval van de wilde hordes uit het ‘Morgenland’…)

Breivik is zo’n fanatieke Noor dat hij ontzet is over de toestand in zijn vaderland. Daar hij zich laat leiden door de rechtvaardigingsleer van de anti-terreur-oorlog ziet hij de vijand al midden in het eigen land: de volgelingen van Allah blijven zich uitbreiden en zullen, als men hen geen halt toeroept, geleidelijk de macht overnemen. Sterker nog: ze breiden zich uit met uitdrukkelijke toestemming van de nationale overheid. Ongeveer 20 miljoen islamgelovigen wonen in de staten van de EU omdat ze als arbeidskrachten bruikbaar zijn of als politieke vluchtelingen gehuisvest worden. Zoiets is voor sommigen, Breivik in de voorste gelederen, een ondraaglijke tegenstrijdigheid. Het stelt hen niet gerust, maar spoort hen juist aan dat de opnamelanden deze andersgelovigen principieel ervan verdenken een vijandelijke gezindheid mee te brengen – wellicht zelfs in de bijzonder boosaardige gedaante van ‘slapers’ die als brave burgers vermomd de volgende terreuraanslag beramen – en hen alomvattend controleren en observeren. De verdachten moeten actief bewijzen – genoodzaakt door de ‘integratiepolitiek’ – dat ze ‘bij ons passen’ en niets zullen ondernemen dat in strijd is met ‘onze waarden’. Niettemin staan ze voortdurend onder verdenking ‘heel anders’ te zijn en nooit helemaal bij ‘ons’ te horen. De middels de ideologie van de ‘cultuurstrijd’ verkondigde fundamentele vijandschap wordt door de integratiepolitiek van overheidswege natuurlijk gerelativeerd. Deze relativering is voor staten echter niet moeilijk omdat ze immers de allerlaatsten zijn die daadwerkelijk geloven in hun rechtvaardigingsleer: met de apocalyptische leus van de ‘cultuurstrijd’ wordt de anti-imperialistische islamitische terreur bedoeld, maar niet de gehele Arabische resp. islamitische statenwereld. Goede bondgenoten als Saoedie-ArabiĂ« en andere worden niet alleen daarom al tot vijanden verklaard omdat daar islamitisch wordt geloofd en geregeerd. En als de koran-gelovigen hun religie als privĂ©-zaak zonder politieke ambities uitoefenen en daarnaast hun plichten als arbeidskrachten en burgers nakomen, mogen ze doen wat ze moeten, namelijk voor hun opnameland nuttig zijn – waar hun verblijfsrecht sowieso op berust. De politiek in de Europese staten maakt een verschil tussen de volgelingen van Allah, scheidt hen in ‘goede’ die moslims heten en in ‘kwade’ die als ‘islamisten’ vervloekt worden, omdat hun geloof gepaard gaat met politieke kritiek en vijandige instelling.

Zulke inconsequentie kan Breivik niet begrijpen. Als de Islam de verkeerde religie is die het Avondland wil onderwerpen en zijn christelijke identiteit wil verbieden, hoe kunnen de aanhangers daarvan opgedeeld worden in ‘goede’ en ‘kwade’? Hij vindt het voor de hand liggen dat het beroepen op de hoogste waarden samengaat met het absolute recht en de plicht om het nodige geweld aan te wenden tegen de onverteerbare vreemde cultuur. Wat de geldigheid en onbetwistbaarheid van deze waarden betreft weet hij zich zowel door de meerderheid van de samenleving alsook door de staat gesteund. Maar als dat zo is, waarom weigert de natie de ‘per se noodzakelijke’ oorlog te voeren? Waarom laat ze zich alleen al door de aanwezigheid van de vijand ‘ondermijnen’? Dat ligt volgens Breivik aan de miserabele toestand van de natie, aan ‘multicultuur’, ‘feminisme’ en ‘cultuurmarxisme’, zoals zijn vijandbeelden heten. En daaraan debet is de politieke leiding, de sociaaldemocratie incluis haar jonge aanhang, die dat alles niet slechts toestaat maar bevordert. Voor Breivik is dit een doelbewuste ondermijning van de weerbaarheid, opzettelijk erop gericht de vaderlanden uit te leveren aan de vijand – en zo’n landverraad moet worden gestraft.

Met zijn massamoord voltrekt hij wat hij opmaakt uit de boodschappen van zijn nationalistisch gezinde leermeesters. Daarmee onderscheidt hij zich natuurlijk van zijn normale nationalistische medeburgers. Die delen weliswaar zonder meer Breivik’s mening resp. ‘waanbeeld’ dat het vaderland voortdurend bedreigd wordt door buitenlandse krachten en culturen, maar het heft in eigen handen te nemen, is de meerderheid uiteraard niet van plan. Dat is de taak van de politiek; en als men daarover ontevreden is, wordt er gemekkerd en soms ook op een rechts-populistische partij gestemd, die het nationalistische ongenoegen uitdrukkelijk in haar programma schrijft. Voor de rest heeft men het druk met zijn dagelijkse zorgen. Dat is juist het materialisme en de onverschilligheid die volgens de visie van Breivik zijn vaderland te gronde richten. Als niemand anders het doet, moet hij de ignoranten wakker schudden om het Avondland te redden.

Zie ook: Gegenstandpunkt 3 – 11

Illusies over crisis, democratie, markteconomie

donderdag, september 22nd, 2011

In Spanje, Griekenland, Frankrijk en elders komen grote mensenmassa’s bijeen, waaronder merendeels jongeren, en protesteren. Ze tonen zich diep teleurgesteld, noemen zich grensoverschrijdend “de verontwaardigden” en hebben Ă©Ă©n ding gemeen: ze kunnen niet begrijpen en accepteren hoe hun staten met hen omspringen; op hun spandoeken staat de leus: Wij zijn geen vijanden van het systeem – het systeem is vijandig tegenover ons.

Dat klopt ongetwijfeld. Het “systeem” is vijandig tegenover hen. Een aanval op hun levensomstandigheden heeft plaatsgevonden en gaat maar door. Hun bestaan, dat toch al moeilijk genoeg was, wordt niet alleen moeilijker maar op steeds grotere schaal onmogelijk gemaakt. Steeds meer mensen, en vooral de vaak aangehaalde “goed opgeleide jongeren”, worden blijvend werkloos gemaakt, de staten bezuinigen meedogenloos op sociale uitkeringen etc. Het “systeem” ontneemt hen het perspectief waaraan ze gewend waren. Daar stellen ze tegenover dat ze toch niets onredelijks eisen als ze hun gewend bestaan willen voortzetten, en dat ze toch heel gewone mensen zijn die helemaal niet kunnen navoltrekken waarom ze zo rĂŒcksichtslos worden behandeld: “Wij zijn normale mensen. Wij zijn als jij: mensen die elke ochtend opstaan om een studie te volgen of een baan te vinden, mensen met gezinnen en vrienden, mensen die elke dag hard werken.” (Manifest van de Spaanse demonstranten}

Hierbij stelt zich de vraag: hoe komen de demonstranten er op dat ze door hun normaliteit aan te voeren over een soort recht beschikken, een billijke eis dat hun overheid dient rekening te houden met hen? En omgekeerd: begaat de overheid een vergrijp als ze de normaliteit nieuw definieert? Want juist dat gebeurt, en dat willen “de verontwaardigden” niet begrijpen.

Ze zeggen dat ze er aan gewend zijn om hard te werken. Ze zeggen ook dat ze er aan gewend zijn om met bescheiden wensen door het leven te gaan – en tonen deze houding als het ware als kwaliteitskenmerk wanneer ze betuigen: wij eisen toch niets bijzonders, alleen maar ons normaal vertrouwd bestaan. Ze verklaren dus hun bereidwilligheid in dit systeem als klein raadje – verder –  mee  te draaien. Daarbij hebben ze datgene waar ze hun diensten willen verrichten niet uitgekozen, laat staan zelf bedacht. Veeleer werd deze normaliteit opgericht en kant en klaar voorgeschoteld, namelijk door hun overheid. Die heeft met haar wetten tot in het kleinste detail geregeld hoe deze normaliteit eruit moet zien resp. hoe men zich daarin te bewegen en te bewijzen heeft. Zij heeft bepaald hoe men zijn levensonderhoud mag verdienen en hoe men ook zonder inkomen moet zien rond te komen, hoe men een gezin sticht en organiseert, wanneer men met pensioen gaat etc. Kortom: binnen de normaliteit waar “de verontwaardigden” naar terugverlangen, waren ze niets anders dan afhankelijke variabelen van de staat. Als ze  zeggen: “Wij hadden een kans, die men ons nu ontneemt”, dan was dat een kans die de staat heeft gecreĂ«erd – niet om de mensen hun normaliteit te gunnen, maar volgens zijn berekeningen en uit eigenbaat. Daaraan is helemaal niets veranderd – uit het tegenwoordige handelen van de staat dat “de verontwaardigden” ondervinden en verafschuwen, blijkt maar Ă©Ă©n ding: op basis van de bestaande regelgeving nemen de verantwoordelijke politici wetten aan die de nieuwe normaliteit creĂ«ren, diegene die voor de staat noodzakelijk is – en als hij de levensnoodzakelijkheden van de mensen beschadigt dan drijft de staat zodoende zijn noodzakelijkheden door. Het is nu eenmaal geen ingebakken eigenschap van het “systeem” zich te laten leiden door de levensnood-zakelijkheden van de onderdanen; integendeel: hun levensomstandigheden worden opgelegd en zij moeten zich laten leiden door datgene wat dit “systeem” voor zich noodzakelijk acht. Het maakt duidelijk hoe de berekeningen van de “gewone mensen” zich verhouden tot de berekeningen die in dit “systeem” gelden. Wat dit “systeem” momenteel per se nodig vindt, is trouwens geen geheim, het wordt zelfs onverholen gezegd: deze samenleving, de moderne markteconomie, berust op en leeft van het functioneren van het kredietsysteem – en als de “redding” daarvan op de eerste plaats komt, is er niet alleen iets belangrijker dan de normaliteit van gisteren, waar “de verontwaardigden” heimwee naar hebben, maar dan is deze normaliteit met de beoogde redding van het kredietsysteem kennelijk onverenigbaar. Zoals de Griekse minister van FinanciĂ«n zei: “Onze maatregelen zijn hard en onrechtvaardig, maar er is geen andere weg.”

“De verontwaardigden” zeggen: Het systeem is vijandig tegenover ons. Ze constateren dus dat het systeem met zijn maatregelen generlei rekening houdt met hun levensomstandigheden. Zeer duidelijk zeggen ze echter ook dat ze niet van plan zijn tegenmaatregelen te nemen: Wij zijn geen vijanden van het systeem. Het “systeem” voert strijd tegen hen, maar zij willen geen strijd voeren tegen het “systeem”. Met deze tegenstrijdigheid gaan ze zo om dat ze voortdurend maar bezweren: zien jullie niet wat jullie ons aandoen, dat kan toch niemand willen, dat hebben wij toch niet verdiend! Het gehele protest is doordrongen van hardnekkig onbegrip en kinderachtig idealisme, het is gejammer in de vorm van bezwaar, samengevat in de uitroep: dat kan toch niet waar zijn!

Het is echter waar, en “de verontwaardigden” zoeken naar verklaringen voor het eigenlijk onbegrijpelijke. Op de verklaring dat het “systeem” nu net als vroeger volgens zijn noodzakelijkheden handelt en dat “de verontwaardigden” nu net als vroeger het materiaal daarvoor zijn, komen ze niet of – wij zijn geen vijanden van het systeem – willen ze niet komen. Het eigenlijk onbegrijpelijke kunnen ze alleen zo verklaren dat er een grove afwijking, een vergrijp plaatsvindt, namelijk van het “systeem” tegen zichzelf. Als het “systeem” dat toch een normaal bestaan mogelijk maakte dit nu opeens onmogelijk maakt, dan kan dat volgens hun mening alleen daaraan liggen dat een boze wil ageert en zich doorgezet heeft – in plaats van de reden voor het handelen van het “systeem” te zoeken, zoeken ze dus schuldigen binnen het “systeem”. Dat kunnen natuurlijk niet de gewone mensen zoals jij en ik zijn, maar uitsluitend de “machtigen”: die zijn onverantwoordelijk bezig en verzaken hun eigenlijke taak: het behoud van de “normaliteit”; en ze doen dit omdat ze slechts op hun eigen voordeel uit zijn en het ware, het schone en het goede voor zilverlingen verraden en verkopen. Kortom: het “systeem” handelt niet op basis van zijn eigen wetgeving, maar het is ontaard in een schending van het recht – corruptie, waarheen men ook kijkt. In de woorden van een manifest: “Wij zijn bezorgd en woedend ten aanzien van het politieke, economische en maatschappelijke perspectief: de corruptie onder politici, zakenlieden en bankiers maakt ons hulpe- alsook sprakeloos. En deze situatie is inmiddels normaliteit – dagelijks leed zonder hoop.” (Manifest DRY)

Het is ten eerste een raadsel waarom dezelfde politici, zakenlieden en bankiers die voor de oude vermeend uithoudbare normaliteit verantwoordelijk waren en deze garandeerden zo plotseling een criminele loopbaan hebben gekozen. Het is ten tweede een fout het vertrouwen in deze figuren, de Zapateros en de Papandreous, op te zeggen, zelfs als het heel radicaal klinkt: Jullie moeten allen opkrassen! Zo’n afkeuring richt zich immers niet tegen de legitieme machtsbevoegdheden krachtens hun ambt, maar uitsluitend tegen de personen. Kan daaruit iets anders resulteren dan andere personen die dezelfde ambten bekleden? Vandaar dat, ten derde, de opwinding over corruptie belachelijk is – want wat zijn persoonlijke zelfverrijkingen vergeleken met de macht die personen volgens alle regels van de democratie tegen anderen kunnen uitoefenen! Maar dat alles interesseert “de verontwaardigden” niet – als ze maar hun schuldigen ontdekken en verder in het eigenlijk goede “systeem” kunnen geloven. De schuldigen nu met alle macht en middelen te bestrijden, zijn ze echter ook niet van plan; veeleer willen ze bij de “machtigen” indruk maken door aanklagend hun “hulpe- en sprakeloosheid” te laten zien. Waarom menen ze daarmee gehoor te vinden bij de “machtigen”? Is het zo dat ze zich helemaal niets anders kunnen voorstellen dan dat hun levensomstandigheden verder door politici, zakenlieden en bankiers worden bepaald, dat ze verder hun voorwaarden en voorschriften moeten nakomen? “Dagelijks leed zonder hoop” zeggen ze pathetisch – ze willen dus weer kunnen hopen. Zijzelf zijn “hulpe- en sprakeloos” en kunnen alleen maar hopen dat de “machtigen” weer tot bezinning komen, want uitsluitend die kunnen hen weer een betere normaliteit verschaffen. Een merkwaardig protest!

Zie ook: Gegenstandpunkt 3 – 11

Mooie nieuwe wereldorde

dinsdag, september 20th, 2011

Irak, Afghanistan, Libië  –

De onstilbare behoefte aan geweld in de statenwereld

en de verdere ontwikkeling van het volkerenrecht

Civiel kan men de toestanden in de wereld niet noemen. Door de VS en hun uiteenlopend samengestelde allianties wordt er altijd ergens met oorlog gedreigd of oorlog gevoerd, terwijl elders potentiĂ«le of voormalige oorlogspartijen door internationale troepenmachten worden gescheiden en puinlandschappen, resulterend uit oorlogen, als “failed states” voortbestaan.

Dat betekent echter niet dat het er ongeciviliseerd aan toegaat, want het recht – van de volkeren of zelfs van “de mens” – is steeds aanwezend waar staten militair optreden: onverschillig of het daarbij gaat om “terrorisme”, “illegaal bezit van massavernietigingswapens” of om het niet nakomen van de “beschermingsplicht” van een regering ten aanzien van haar volk: juist de oorlogen van “het vrije Westen” tegen Afghanistan, Irak, Libië pretenderen zonder meer maatregelen te zijn om het internationaal geldige recht te herstellen.

De goede reputatie van het volkerenrecht, namelijk dat het respect voor de soevereiniteit van staten het tussenstatelijke geweld zou beperken tot het noodzakelijke minimum van uitzonderingen, hoort tot het verleden. Nu wordt er gewaarschuwd dat het beginsel van soevereiniteit en niet-inmenging voornamelijk terreur-clanchefs en nucleaire en andere schurkenstaten zou beschermen. En dat is uit den boze: vooral binnen het westerse waarden-blok concludeert elke competente staatsman, en de publieke opinie sowieso, uit de principes van het volkerenrecht het recht en de plicht om de grotendeels onbetrouwbare rest van de statenwereld op de vingers te kijken en eventueel te tikken. Met leuzen als “onze vrijheid wordt ook in Afghanistan verdedigd”, met verwijzing naar gevaarlijke wapens in verkeerde handen, met waarschuwingen voor “failed states” die buiten controle zouden kunnen geraken of voor terroristische misdadigers, die zich nergens mogen veilig voelen, wordt de tamelijk vergaande interventiebehoefte van de westerse alliantie onder leiding van de VS gemotiveerd en tevens gerechtvaardigd. Ze beroepen zich daarbij in toenemende mate op het helemaal niet buiten werking gestelde, maar in die zin behoorlijk gemoderniseerde en modern geïnterpreteerde volkerenrecht, dat interventies soms veroorlooft, soms noodzakelijk maakt. Dit gelijkstellen van de hoogste permissie resp. plicht om oorlog te voeren met de reden daarvoor gaat echter voorbij aan de werkelijke samenhang tussen geweld en recht namens de volkeren. Aanwijzingen zijn er rijkelijk.

Het begint ten eerste ermee dat het besluit om militair op te treden altijd al vaststaat voordat de tot oorlog bereide naties proberen het navenante “robuuste mandaat” van de bevoegde instanties te krijgen – anders zouden ze ook helemaal niet weten wat voor’n soort mandaat ze nodig hebben en willen. Ten tweede bestaan de diverse inzake volkerenrecht verantwoordelijke instanties met aan de top de VN-veiligheidsraad uit niemand anders dan de staten zelf die dan het recht toekennen dat ze moeten naleven. Ten derde blijkt hieruit een sortering van de statenwereld die vragen opwerpt: tegenover de geprivilegieerde minderheid met vetorecht in de veiligheidsraad die het volkerenrecht vorm geeft, staat een meerderheid van staten die dit vooral moet accepteren en zich moet onderwerpen aan de controle door de potente mogendheden. Een verschil dat nagenoeg volledig congrueert met het enorme verschil in economische en militaire machtsmiddelen waar de leden van de volkerenfamilie over beschikken, en waarvan het redeneren met het volkeren- en mensenrecht kennelijk volkomen abstraheert. Ten vierde wordt bij elke van deze affaires duidelijk dat ook een rechtsconform genomen besluit van de “volkerengemeenschap” geenszins objectief dwz. gescheiden van de politieke standpunten van de staten nauwkeurig vaststelt waartoe de respectievelijke volgens het volkerenrecht bindende VN-resolutie de staten op die ze gemunt is eigenlijk verplicht: of bijvoorbeeld de in LibiĂ« gegeven opdracht “de civiele bevolking te beschermen” de jacht op de boosdoener Gaddafi uitsluit, toestaat of zelfs gebiedt, is een blijvend controversiĂ«le, namelijk concurrentiekwestie tussen de staten die zich geroepen voelen over deze militaire aangelegenheid mede te beslissen.

Het praktische standpunt van tot oorlog bereide politici dat dankzij het geschreven – en soms ook ongeschreven – hogere recht inzake militair geweld toch alles zonneklaar en legitiem zou zijn, kan men dus beter niet theoretisch navoltrekken. Maar in plaats daarvan liever aandacht besteden aan de vraag wat de democratische markteconomie van juist de succesvolste economische en militaire mogendheden onder leiding van de VS ermee te maken heeft dat hun behoefte aan militair optreden evenmin uitsterft als hun behoefte aan een volkerenrecht dat algemeen verbindend regelt wie welk geweld mag gebruiken en wie niet. De verdere ontwikkeling van hun concurrentie om macht alsook van hun volkerenrecht kenmerkt de nieuwe wereldorde, dus het hedendaagse imperialisme. Meer daarover in: Het financierskapitaal IV