Door bij de Noorse regionale verkiezingen de rechtse partijen een gevoelige nederlaag toe te brengen, hebben de Noren de daad van hun landgenoot Anders Breivik vooreerst verwerkt: als singuliere daad van zinloze wreedheid en boosaardigheid. Daarbij heeft Breivik, die voor de massamoord een eerder onopvallende burger was, de redenen voor zijn daad in een dik manifest via het internet uitvoerig toegelicht. Hij doet veel moeite om zijn bloedbad als consequente conclusie uit zijn politieke bedoeling voor te stellen. Hij wil niets minder bereiken dan het christelijke Avondland te redden voor de Islam, die zich als hoofdvijand zou hebben genesteld in de Europese samenlevingen. De publieke opinie heeft nota genomen van zijn politieke stellingen, en sommige commentatoren is zelfs opgevallen dat die niet bijster opzienbarend zijn en gedeeltelijk zelfs ‘midden in de samenleving’ circuleren. Hiermee is de kous af: men neemt de ‘onbegrijpelijke daad’ ter kennis en verdiept zich niet verder in het denken van Breivik – hij wordt immers beschouwd als doorgedraaide gek die uiteindelijk bezeten is door ‘het kwaad’.
Wat zijn “waanwereld” betreft: het is overduidelijk dat Breivik aanknoopt bij een uiterst moderne traditie: sinds de aanslag op het World Trade Center in New York door terroristen uit de Arabische regio voeren de VS en hun bondgenoten een wereldwijde oorlog tegen elke vorm van anti-Amerikaans geweld en tegen alle gebieden die verklaard worden tot broednesten van terreur. De nog steeds actuele oorlogsgebieden zijn Irak en Afghanistan. De lessen en inzichten die de westerse statenwereld met het begin van haar anti-terreur-oorlog in omloop heeft gebracht, vond Breivik blijkbaar zeer overtuigend – als men hem al misleid wil noemen, dan in die zin dat hij zich daarvan liet leiden. Het is de rechtvaardigingsleer, waarmee de westerse staten hun oorlog tegen het terreur opsmukken, waar hij zich met hart en ziel aan wijdt. De VS en hun bondgenoten hebben hun oorlog namelijk niet gerechtvaardigd met hun wereldmachtbelangen die ze bedreigd zien door een fanatiek-religeuze opstand, maar met hun heilige taak (over waanzin gesproken) de hoogste waarden van het christelijke Avondland te moeten beschermen tegen de vermeend middeleeuwse Mohammedaanse religie, omdat die dogmatisch zou zijn en de kiem van geweld in zich zou dragen. Over deze zienswijze waren ze het allemaal eens, de pers, de partij- en staatsleiders alsook paus Benedictus. De terreurgroepen die zich op de profeet Mohammed beroepen, willen niet achterblijven en verheffen hun strijd tegen de westerse suprematie tot een ‘heilige oorlog’ die de Islam zou moeten voeren tegen de ‘kruisvaarders’ uit het Avondland.
Al deze voorstellingen zijn onzakelijk want ze verwisselen oorlogsreden en oorlogsredenering. Het is een echte grap wanneer westerse regeringsleiders hun oorlog legitimeren met de vermaning aan het adres van hun tegenstanders dat geweld geen middel van de politieke strijd zou mogen zijn. Dergelijke staatslieden hebben immers niets tegen geweld, maar uitsluitend tegen het geweld van de anderen.
Het resultaat uit de rechtvaardiging van de oorlog door de christelijke traditie van het Avondland is opmerkelijk. Het nationale belang wordt zo als dienst aan supranationale universele menselijke waarden voorgesteld en daarmee onaanvechtbaar: zo’n onzelfzuchtig mensheidsideaal van het christelijke Avondland en zijn gewapende arm, de NAVO, kan alleen iemand bestrijden die zelf inhumaan is, dus ‘het kwaad’ belichaamt. De metamorfose is daarmee compleet: een oorlog van politieke mogendheden wordt veredeld tot een cultuurstrijd tussen Avondland en Morgenland.
Dit leugenachtige rechtvaardigingsargument vond de Noorse patriot kennelijk zo plausibel dat hij het verschil niet zag tussen de reden en de redenering voor de oorlog: hij beschouwt de ideologie over de oorlog als de inhoud daarvan. Hij gelooft wat men hem wijsmaakt, namelijk dat een cultuurstrijd woedt tussen het moderne christelijke Avondland en het premoderne Morgenland. En wel een cultuurstrijd van apocalyptische dimensies: er zou niet minder op het spel staan dan het bestaan van het Avondland ĂŒberhaupt, Noorwegen inbegrepen. (Trouwens: de commentatoren die de spot drijven met Breivik’s bewondering voor de tempelridders en zijn waarschuwing voor de Saracenen kunnen misschien beter eens terugdenken aan hun geschiednisles; toen kregen ze ingepeperd dat het ‘Avondland’ 732 tussen Tours en Poitiers en 1529 en 1683 voor de poorten van Wenen gelukkig werd gered voor de aanval van de wilde hordes uit het ‘Morgenland’…)
Breivik is zo’n fanatieke Noor dat hij ontzet is over de toestand in zijn vaderland. Daar hij zich laat leiden door de rechtvaardigingsleer van de anti-terreur-oorlog ziet hij de vijand al midden in het eigen land: de volgelingen van Allah blijven zich uitbreiden en zullen, als men hen geen halt toeroept, geleidelijk de macht overnemen. Sterker nog: ze breiden zich uit met uitdrukkelijke toestemming van de nationale overheid. Ongeveer 20 miljoen islamgelovigen wonen in de staten van de EU omdat ze als arbeidskrachten bruikbaar zijn of als politieke vluchtelingen gehuisvest worden. Zoiets is voor sommigen, Breivik in de voorste gelederen, een ondraaglijke tegenstrijdigheid. Het stelt hen niet gerust, maar spoort hen juist aan dat de opnamelanden deze andersgelovigen principieel ervan verdenken een vijandelijke gezindheid mee te brengen – wellicht zelfs in de bijzonder boosaardige gedaante van ‘slapers’ die als brave burgers vermomd de volgende terreuraanslag beramen – en hen alomvattend controleren en observeren. De verdachten moeten actief bewijzen – genoodzaakt door de ‘integratiepolitiek’ – dat ze ‘bij ons passen’ en niets zullen ondernemen dat in strijd is met ‘onze waarden’. Niettemin staan ze voortdurend onder verdenking ‘heel anders’ te zijn en nooit helemaal bij ‘ons’ te horen. De middels de ideologie van de ‘cultuurstrijd’ verkondigde fundamentele vijandschap wordt door de integratiepolitiek van overheidswege natuurlijk gerelativeerd. Deze relativering is voor staten echter niet moeilijk omdat ze immers de allerlaatsten zijn die daadwerkelijk geloven in hun rechtvaardigingsleer: met de apocalyptische leus van de ‘cultuurstrijd’ wordt de anti-imperialistische islamitische terreur bedoeld, maar niet de gehele Arabische resp. islamitische statenwereld. Goede bondgenoten als Saoedie-ArabiĂ« en andere worden niet alleen daarom al tot vijanden verklaard omdat daar islamitisch wordt geloofd en geregeerd. En als de koran-gelovigen hun religie als privĂ©-zaak zonder politieke ambities uitoefenen en daarnaast hun plichten als arbeidskrachten en burgers nakomen, mogen ze doen wat ze moeten, namelijk voor hun opnameland nuttig zijn – waar hun verblijfsrecht sowieso op berust. De politiek in de Europese staten maakt een verschil tussen de volgelingen van Allah, scheidt hen in ‘goede’ die moslims heten en in ‘kwade’ die als ‘islamisten’ vervloekt worden, omdat hun geloof gepaard gaat met politieke kritiek en vijandige instelling.
Zulke inconsequentie kan Breivik niet begrijpen. Als de Islam de verkeerde religie is die het Avondland wil onderwerpen en zijn christelijke identiteit wil verbieden, hoe kunnen de aanhangers daarvan opgedeeld worden in ‘goede’ en ‘kwade’? Hij vindt het voor de hand liggen dat het beroepen op de hoogste waarden samengaat met het absolute recht en de plicht om het nodige geweld aan te wenden tegen de onverteerbare vreemde cultuur. Wat de geldigheid en onbetwistbaarheid van deze waarden betreft weet hij zich zowel door de meerderheid van de samenleving alsook door de staat gesteund. Maar als dat zo is, waarom weigert de natie de ‘per se noodzakelijke’ oorlog te voeren? Waarom laat ze zich alleen al door de aanwezigheid van de vijand ‘ondermijnen’? Dat ligt volgens Breivik aan de miserabele toestand van de natie, aan ‘multicultuur’, ‘feminisme’ en ‘cultuurmarxisme’, zoals zijn vijandbeelden heten. En daaraan debet is de politieke leiding, de sociaaldemocratie incluis haar jonge aanhang, die dat alles niet slechts toestaat maar bevordert. Voor Breivik is dit een doelbewuste ondermijning van de weerbaarheid, opzettelijk erop gericht de vaderlanden uit te leveren aan de vijand – en zo’n landverraad moet worden gestraft.
Met zijn massamoord voltrekt hij wat hij opmaakt uit de boodschappen van zijn nationalistisch gezinde leermeesters. Daarmee onderscheidt hij zich natuurlijk van zijn normale nationalistische medeburgers. Die delen weliswaar zonder meer Breivik’s mening resp. ‘waanbeeld’ dat het vaderland voortdurend bedreigd wordt door buitenlandse krachten en culturen, maar het heft in eigen handen te nemen, is de meerderheid uiteraard niet van plan. Dat is de taak van de politiek; en als men daarover ontevreden is, wordt er gemekkerd en soms ook op een rechts-populistische partij gestemd, die het nationalistische ongenoegen uitdrukkelijk in haar programma schrijft. Voor de rest heeft men het druk met zijn dagelijkse zorgen. Dat is juist het materialisme en de onverschilligheid die volgens de visie van Breivik zijn vaderland te gronde richten. Als niemand anders het doet, moet hij de ignoranten wakker schudden om het Avondland te redden.
Zie ook: Gegenstandpunkt 3 – 11