De partnerlanden van het zogeheten Westen wijden zich aan een alles bepalende raison d’ état: het privé-eigendom en zijn vermeerdering. Het verdienen van dollars resp. euros of soortgelijk geld, preciezer: het succesvolle gebruik daarvan als kapitaal, is het maatschappelijke bestaansmiddel, de onverbiddelijk geldende bestaansvoorwaarde, dus het de samenleving beheersende bestaansdoel.
Bij deze raison d’ état van de landen van het zogeheten Westen hoort hun zelfverplichting zich wereldwijd sterk te maken voor het respect voor de vrijheid van het verdienen van geld en zijn aanwending als kapitaal. Het geld om dat de mensheid vrij dient te concurreren teneinde zich voor zijn vermeerdering verdienstelijk te maken, stellen de soevereine geldscheppers resp. hun kredietinstellingen dan ook genereus ter beschikking. De leidende mogendheid VS speelt daarbij de onbetwist toonaangevende rol. Ze laat haar nationaal geld en haar nationale schulden in de gehele wereld als krediet en financiële middelen circuleren en door privé-eigenaren als door staten als zakelijke middelen benutten. En dit volgens een reglement met welks erkenning alle soevereine staatsmachten zich erop vastpinnen het kapitalistische gebruik van het privé-eigendom in het algemeen, het gebruik van de dollar in het bijzonder te dienen, hun nationale eigenbaat in afhankelijkheid van het succes van deze dienst te zoeken en in hun onderling verkeer om dit soort van succes te concurreren.
Deze concurrentie heeft consequenties: de inzet van de volkeren en rijkdommen van de naties voor een keurige concurrentiestrijd van de kapitalisten leidt niet alleen bij de economische spelers op de wereldmarkt tot zekere verschillen qua zakensucces en in het geheel tot crisissen van hun geldgroei überhaupt. Ook de voordeelsverwachtingen van ettelijke staten komen niet uit. Ze kunnen de noodzakelijkheden die het dollar- en eurokapitalisme voor het economische leven van hun land en de uitrusting van hun macht met zich meebrengt gewoonweg niet bolwerken. Vele zien zich beschadigd, sommige geruïneerd. Hun bruikbaarheid voor het wereldwijde zakendoen laat steeds meer te wensen over. En soms ziet zich een regering zelfs genoodzaakt haar land te onttrekken aan het verdere tendentieel ruïneuze gebruik door het internationale kapitaal en uiteindelijk zelfs te zondigen tegen de canon van bindende waarden die de activisten van de wereldwijde concurrentieorde haar heeft voorgeschreven.
Onder dergelijke effecten mag hun oorzaak uiteraard niet lijden. De gelukkig bereikte ‘heerschappij van het recht’ op de wereldmarkt verplicht haar beschermingsmachten ontoegeeflijk op de naleving van de regels inzake vrijheid van het geïnternationaliseerde kapitaal te insisteren. Vandaar dat vooral de VS, vanuit hun zelfbesef als zijn hoeder, zich genoodzaakt achten voor de onbelemmerde inzet van het kapitalistische eigendom op te treden. En omdat alle kapitalistisch rekenende naties afhankelijk zijn van kapitaal en krediet van de leidende mogendheden resulteert de privémacht van het geld, die conform de consensus van de moderne ‘volkerenfamilie’ supranationaal geldt, in een aanzienlijke politieke chantagemacht in handen van de VS en hun Europese bondgenoten. Daarvan maken deze staten rijkelijk gebruik.
Ook en juist wanneer het niet alleen om de bescherming van het wereldwijde zakendoen onder hun supervisie gaat, maar als ze zich genoodzaakt zien als ordemachten ook van de politieke machtsverhoudingen het respect van de statenwereld af te dwingen. Voor de leidende mogendheid van het Westen is het vanzelfsprekend dat de civiele statenconcurrentie om nationale wereldmarktopbrengsten plaatsvindt onder een voorbehoud dat ze zo nodig doet gelden – en hetgeen niemand anders toekomt, zelfs hun bondgenoten niet zonder meer. De vrije deelname van alle naties aan de wereldmarkt draagt in laatste instantie het karakter van een vergunning door de VS waarvan de regering zich het recht reserveert de uitsluiting van enkele landen, die ze als gevaar voor Amerika’ s veiligheid definieert, uit dit civilisatorische totaalkunstwerk te verordenen en tegenstanders te verbannen uit het economische verkeer van de naties.
De in het lopende internationale zakendoen praktisch waargemaakte beschikking van de VS dat de waarde van hun geld zonder onderscheid wereldwijd geldt en dat privé-eigenaren en staten op mondiale schaal hun krediet kunnen vertrouwen, gaat dus gepaard met de aanspraak van de grote dollar-macht op het uitsluiten van enkele naties en hun geldbezitters uit de discriminatievrije gang van het internationale zakendoen, dus op eventuele beperking van de gegarandeerde vrijheid van het eigendom om wereldwijd te opereren. Dan wordt de vrije wereldmarkt, de daaruit voortkomende economische afhankelijkheid van vele naties van dollar- en eurozaken en daarmee van hun politieke oppertoezichthouders, tot wapen dat tegen eigenmachtigheden van economisch beschadigde naties, tegen ongewenste machtsambities, maar ook tegen politiek storende zaken binnen het westerse bondgenootschap door de VS in stelling wordt gebracht.
Voor de overeenstemming en concurrentie van de leidende economische mogendheden bij de organisatie van de vrije wereldmarkt als omgekeerd voor politieke ingrepen in deze mondiale zaken en hun instrumentalisering als politiek wapen in de machtsconcurrentie toont de westerse waardengemeenschap, met name haar leidende mogendheid Amerika actueel rijkelijk aanschouwingsmateriaal. Daarover in Gegenstandpunkt 3-14 de actuele artikels:
-
Argentinië vs. ‘gierenfondsen’
-
Yukos vs. Russia
-
De bestraffing van een Franse grootbank
-
Economische oorlog tegen Rusland
-
TTIP: Dollar-imperialisme en Euro-binnenmarkt