Archive for april, 2015

Het Avondland marcheert

zondag, april 12th, 2015

Praktische ophelderingen over de logica van verontwaardigde vaderlandsliefde uit verschillende Europese kapitaalvestigingsplaatsen

Op elkaar lijkende buitengewoon sympathieke, even hardnekkige als populaire politieke gezindheden horen blijkbaar thuis in het Europese Avondland. De nationale afgrenzing van een nationaal ‘wij’ van ‘de anderen’ die principieel storen en niet ‘erbij’ horen, hoort kennelijk onuitroeibaar ook en juist bij een ‘Europa zonder grenzen´. Het is het gepraktiseerde wereldbeeld van nationaal gezinde burgers: hun bereidheid tot aanpassing aan weinig tevredenstellende omstandigheden gaat gepaard met de duiding van alle levensomstandigheden als kans en recht waarop de inlandse burgers aanspraak mogen maken, maar anderen niet.

*

De lidstaten van de EU worden door patriottische Europeanen geregeerd. De tegenstrijdigheid tussen Unie en vaderland die ze tot heersende raison d’état hebben gemaakt en onvermoeibaar verder ontwikkelen, heeft na jaren van crisis en crisisbestrijding een vergevorderd stadium bereikt. De politieke richtlijn die de club heeft bijeengebracht – elk lid poogt uit de vereniging voor zich in concurrentie tegen de anderen meer kapitalistische rijkdom en politieke macht te halen dan hem zonder binnenmarkt en gemeenschapsrecht en eenheidsmunt mogelijk zou zijn – heeft lang genoeg effect gesorteerd om tot haar onvermijdbaar resultaat te leiden: de scheiding van de deelnemende naties in winnaars en verliezers in een vorm die allen in toenemende mate ondraaglijk vinden. De bevoegde overheden krijgen bijgevolg nieuwe taken. De enen moeten binnen de Europese Unie de schades van hun concurrentienederlagen bolwerken en zich voor het terugwinnen van hun nationaal concurrentievermogen voorwaarden laten dicteren die nauwelijks of helemaal niet na te komen zijn. De anderen – en vooral één ander – boeken een enorme winst aan richtlijnbevoegdheid tegenover hun partners en ervaren tegelijk de zwakte van hen als vermindering van het concurrentiesucces dat ze ten koste van hen hebben behaald.

Hoe de regerende Europeanen met deze situatie omgaan, is één zaak; een andere is hoe de geregeerde patriotten ze gewaarworden en inpassen in hun staatsburgerlijk wereldbeeld. Van de toenemend ongelijke verdeling van politieke en economische potentie en richtlijnbevoegdheid tussen de partners nemen de geregeerden in ieder geval nota – en dat adequaat verkeerd. De enen voelen zich in hun nationale eer gekwetst, de anderen, als herrenvolk dat alles juist doet, zowel bevestigd als misbruikt; wie het niet vanzelf zo ziet, wordt door zijn nationale media toepasselijk op de hoogte gebracht.

*

Van imperialisme nemen de Europese regeringen afstand. Maar dat de wereld avondlandse waarden nodig heeft, juist daar waar ze op net zo weerbare als betaalkrachtige ambassadeurs van markteconomie, democratie en systeemvrome satire niet werkelijk heeft gewacht, en dat zij verplicht zijn de volkeren van deze wereld het criterium van nationale schuldendraagkracht als grondbeginsel van een verstandig staatsbelang en de wil tot onvoorwaardelijke aanpassing als staatsburgerlijke basisbagage bij te brengen, waar die zich niet vanzelf in hun ellende schikken: daarvan gaan de gekozen leiders van de vrije wereld uit. Ze zetten nationale rijkdom in om voor hem in de wereld groeivoorwaarden te scheppen; ze oefenen politieke invloed uit; waar die niet naar wens indruk maakt, deinzen ze ook niet terug voor gewapend ingrijpen – het liefst via ‘leading from behind’ door inheemse bevolkingsgroepen te laten vechten. Uit hun optredens komen nieuwe taken voort: ze krijgen te maken met nieuwe vijanden die met bloederige daden en navenante selfies willen bewijzen dat ze in al hun onmacht door de echte machthebbers toch serieus moeten worden genomen. Een heel andere elite onder de slachtoffers van de heersende wereldorde duikt ongevraagd en niet besteld op in de vaderlanden van wereldgeld, gevechtsdrones en vrijheid van meningsuiting en zoekt daar een overlevingskans, die maar een minieme minderheid van hen krijgt geboden. Voor de Europese leiders maakt dat deel uit van de kosten die ze moeten dragen vanwege hun verantwoordelijkheid voor het lot van de moderne statenwereld, en die ze hooguit met elkaar en met hun trans-Atlantische partner en niemand anders willen delen.

De samenhang tussen mondiale verantwoordelijkheid van hun overheden en lokaal te dragen gevolglasten begrijpen de geregeerden op hun manier. Namelijk zo als ze altijd hun verhouding tot het hoogste gezag praktiseren: per opsplitsing in de plicht tot deugdzaam uithouden en instemming met de ambtelijke agenda enerzijds, ontevredenheid over de consequenties voor het eigen streven naar voordeel anderzijds. Daarbij vinden zich – ook dat als altijd – de enen door de nationale wereldpolitiek uitgedaagd hun onvoorwaardelijke wereldopendheid te benadrukken; de in de regel ‘zwijgende meerderheid’ concludeert normaliter uit de last, als die ze haar overheid in de praktijk aan den lijve ondervindt, lasten die haar overheid zelf zou hebben te dragen en ruziet met haar regering die uit min of meer onbegrijpelijke redenen dienstbaar is aan vreemde belangen ten koste van het eigen volk.

*

De conjuncturen van de nationale politiek laten regelmatig politieke figuren en partijen ten tonele verschijnen die hun kritiek op de nationale prestaties van de regerenden, de gewoonlijke betweterij van een gevestigde oppositie overstijgend, verwerken tot extra aanbod aan het patriottische politieke misnoegen resp. het door de politiek teleurgestelde patriottisme (‘Politikverdrossenheit’): aan een geesteshouding die ze, terecht, bij hun volk vermoeden. In hun verwijt ‘algemeen politiek falen’ valt het onderdanen-ideaal van een onvermoeibare en daardoor succesvolle dienst van de overheid aan haar burgers volstrekt samen met het overheidsstandpunt van absolute en daardoor succesvolle soevereiniteit. Aangesproken wordt daarmee de elementaire staatsburgerlijke verbeelding ‘baas in eigen huis’ te zijn – eigenlijk; geanimeerd wordt de voorstelling vanwege het gebrek aan doortastendheid van overheidswege juist dit niet meer te mogen zijn en daarom getroffen te zijn door alle beproevingen die de moderne mensen storen; voorzien wordt het zo gemobiliseerde patriottische oordeelsvermogen van gemakkelijk bevatbare voorlichtingen over de wijdverbreide heteronomie (vreemde invloed), die het eigen vaderland voor het goede volk onherkenbaar maakt.

Van dit verkeerde bewustzijn zijn er thans in Europa verschillende varianten. Enkele daarvan zijn onderwerp in Gegenstandpunkt 1-15

Het crisisgeval Griekenland

donderdag, april 9th, 2015

Door de euro geruïneerd – om euro-krediet strijdend – afgeketst op het euro-regime

Een les over krediet en macht in Europa

Sinds de verkiezingsoverwinning van de linkse partij Syriza escaleert de strijd over de ‘redding van Griekenland’. Die draait, naar verluidt, vooral om de kwestie hoe de ‘economische consolidatie’ van dit Zuid-Europese land het beste te bewerkstelligen zou zijn: eerder door ‘begrotingsconsolidatie’, dus het nietsontziende schrappen van alle als overbodig gedefinieerde staatsuitgaven in het bijzonder voor het onderhoud van het volk? Of toch eerder door ‘kredietgefinancierde groeistimulaties’, dus een beleid dat voor de dienst van het volk aan de groei moet zorgen. Het eigenlijke onderwerp van bezorgdheid van de politiek, zo hoort men verder, zijn de ‘gewone mensen’: terwijl de Griekse regering er attend op maakt dat Griekse werknemers, gepensioneerden, werklozen, zieken… inmiddels al offers hebben gebracht ver over de pijngrens heen, wijst bijvoorbeeld Schäuble, de Duitse minister van Financiën, op de hard werkende Duitse belastingbetaler die reeds jaren geleden de noodzaak van harde ingrepen zou hebben ingezien, hetgeen men derhalve nu ook van de Grieken zou mogen verwachten.

Of ze nu ernstig bezorgd zijn of zich alleen maar erop beroepen: in ieder geval wordt er tussen de regeringen niet over de aanspraken van het respectievelijke volk gestreden, maar over die van de regeringen, over hun economische middelen en rechten – en over die verschaft de strijd enkele opmerkelijke inzichten:

– over het krediet om dat ze strijden

De Schäuble-fractie insisteert met haar eis naar uitsluitende gebruikmaking van Europese kredieten voor de schuldenaflossing en naar het gelijktijdige schrappen van alle ‘onproductieve’ Griekse uitgaven erop: krediet is een economische onderwerpingsverhouding. Omdat geldeconomie en staat het krediet gebruiken, heeft de nationale economische groei en de staat met zijn schulden te voldoen aan de berekeningen van de kredietverstrekkers; alleen dan en alleen daarvoor verstrekken ze hem. Alle productieve activiteiten van de samenleving zijn per wetgeving gegarandeerd ondergeschikt aan het geldvermeerderingsbelang van het kredietgevende financiële kapitaal. Krediet is geen universeel inzetbaar middel voor welke doelen dan ook, maar voor de groei van kapitaal waarvoor het maatschappelijke leven diensten verricht – of het heeft zijn bestaansrecht verloren. En dat erkent het Tsipras-team op zijn manier ook wanneer het de aangelegenheid omgekeerd boekstaaft en om nieuw krediet als per se noodzakelijk nationaal bestaans- en groeimiddel strijdt. Dan – en uitsluitend dan – belooft de nieuwe regering immers kan ze weer nuttig zijn voor de doelen van de ‘geldgevers’.

– over het fameuze project Europa

In de lopende strijd om Griekenland en zijn faillissement eist vooral Schäuble namens de euro-gemeenschap dat Griekenland zijn schulden beslist verder moet aflossen vanwege de sterkte van de euro, die niet Griekenland maar Duitsland, dus zijn kapitaal niet op de laatste plaats in en aan Griekenland heeft verdiend en nog verdient. Omgekeerd verwijt Syriza de troika “financieel-politiek waterboarding’, eist van de gemeenschap meer euro-krediet opdat het land weer handelingsbekwaam wordt en waarschuwt dat de andere euro-staten een Griekse exitus op financieel-politiek gebied niet verdragen omdat die de euro bedreigt. Zo laten de gewaardeerde Europese politici blijken wat de prachtige euro-club, waar Griekenland lid van is en blijven wil, met zijn gemeenschappelijke munt is: Europa is de geïnstitutionaliseerde vestigingsplaatsconcurrentie. De euro-naties doen zaken met één munt, maar ze concurreren daarbij onderling op het scherpst van de snede om het gemeenschappelijke geld, om euro-krediet dat het bestaansmiddel van hun markteconomieën is en dient te zijn. Ze hebben het krediet nodig en gebruiken hem om zich in deze concurrentie tot succesvolle zakenvestigingsplaats te maken, om geldrijkdom bij zich te accumuleren. En wie hierbij met zijn successen de waardering van de financiële markten kan wekken, hoort óf bij de winnaars óf bij de verliezers. Wat de Griekse status betreft is de zaak duidelijk. Dit vonnis spreken niet alleen de financiële markten uit, het wordt ook ondertekend en uitgevoerd door de politieke bazen over het euro-krediet. De Duitse politici staan als concurrentiewinnaars erop dat Griekenland als verliezer voor zijn schulden instaat en ‘zich weer fit maakt voor de Europese concurrentie’, dat wil zeggen alles schrapt wat aan Griekenland niet loont.

Hun concurrentiesuccessen en hun euro-kredietmacht mogen door de ineenstorting van concurrentieverliezers gewoonweg geen schade oplopen. En met het economische succes beschikken ze ook over de gemeenschappelijke munt, het politiek-economische machtsmiddel om dit besluit in hun ‘gemeenschap’ als geldige economische ‘logica’ door te drijven.

– over de rol van hun volkeren, waar ze zich zo graag op beroepen

Als de Duitse politiek trots naar de door haar – in wisselende coalities – wettelijk afgedwongen prestaties van de Duitsers voor steeds minder geld te werken als reden voor Duitse economische successen verwijst; als de Griekse politiek het bezwaar oppert dat een geruïneerd volk ook in toekomst voor generlei economische groei te gebruiken valt – dan maken conservatieve als linkse euro-politici duidelijk:

‘De mensen’ zijn er opdat de kapitalistische berekeningen vorderen. Ze moeten zich in fabrieken, kantoren en elders ervoor nuttig maken dat met hun arbeidsdiensten zo veel mogelijk geld wordt verdiend.

Daarom is hun belangrijkste dienst in hoog- en laagconjunctuur, in alle grote en kleine vestigingsplaatsen altijd de ene: ze moeten goedkoop zijn, hoe beperkter hun levensonderhoud hoe beter – zeer kwistig mogen ze immers al bij het werken zijn. Zo is hun armoede nuttig – juist in de Europese winnaar-naties. En volgens dezelfde logica kent hun verarming helemaal geen grenzen indien hun armoede nutteloos blijkt omdat het nationale kapitaal – als in Griekenland – ze vanwege zijn concurrentienederlagen niet aanwenden kan. En als de Griekse regering erom strijdt land en volk enigszins in leven te houden om ze weer productief te maken, dan krijgt ze uit de Europese centrale te horen dat Griekenland zich het voorbije bestaan van het volk volgens de succesmaatstaven van het euro-kapitaal en -krediet definitief niet meer kan permitteren. Zo strijden beide zijden om het nationale nut van hun massa’s.

Het lijkt dat de Europese massa’s zich dat alles eigenlijk niet kunnen permitteren.