Archive for the ‘Teksten’ Category

Bankenunie en bankentoezicht

donderdag, november 14th, 2013

Gemeenschappelijk zoals het staten betaamt die met gemeenschappelijk geld op een gemeenschappelijke markt opereren, en in concurrentie tegen elkaar zoals het onvermijdelijk is in een vereniging waarin elk lid voor zich calculeert, spannen de EU-landen zich in voor de preventie van het risico voor hun staten dat het faillissement van grotere geldinstellingen met zich meebrengt. Met het EU-bankentoezicht en de bankenunie is een supranationaal toezichts- en controlewezen op de rails gezet dat niet alleen het management van een crisis betreft, maar de concurrentievoorwaarden van de financiële sector in het geheel nieuw regelt.

*

Terwijl het groot-project Europese bankenunie (het gemeenschappelijke instaan voor de EU-bankensector) vanwege onenigheid voorlopig is uitgesteld, heeft het nieuwe toezichtswezen over de Europese banken reeds groen licht gekregen. Daarvoor heeft men in Europa dan ook gewichtige positieve redenen.

Banken zijn immers niet slechts en niet op de eerste plaats een probleemgeval inzake garant staan voor hun vele schulden. Ook al worden ze momenteel hoofdzakelijk bekeken aangaande hun testament, een anticiperend afwikkelingsplan dat ze voor een eventueel faillissement dienen op te stellen: het komt natuurlijk allereerst erop aan dat ze bestaan. Want de schulden in kwestie zijn het zakenmiddel van een branche waarin het enige doel waarvoor staten hun kapitalisme oprichten en onderhouden – van geld meer geld te maken – als inhoud van een eigen business fungeert. Dat de groei van vermogens die deze branche in de veelvoudige vormen van krediet tot derivaat in indrukwekkende omvang genereert, uitsluitend steunt op rechtsgeldige, dus speculatieve toezeggingen doet geen afbreuk aan het feit dat het vermogen is wat er zo gestaag groeit, in geld becijferde private toeĂ«igenings-macht. Met dit soort groei dienen de banken volgens de wil van de Europese overheden binnen Europa ook grensoverschrijdend te opereren, en wel zo succesvol mogelijk: dat verenigt de staten in de consensus dat op dit vlak de wettelijke basis voor het Europese bankenstelsel te renoveren en tevens ook te unificeren is. Uiteraard concurreren de commerciĂ«le spelers in deze branche onderling om hun zakensucces, en daarbij bewijzen zich de verschillen tussen de nationale wetgevingen ter regeling van de schuldeneconomieĂ«n als middel van hun concurrentie. Welke zekerheden voor haar kredietzaken zo’n instelling zelf moet tonen, wat voor papieren zij voor haar herfinanciering deponeren en met welke investeringen zij mag zaken doen, welke zakelijke activiteiten principieel verboden blijven: dergelijke rechtsregels zijn voor een bank hetzelfde als bevordering of belemmering van zakenkansen en -middelen, zijn voor haar dus direct identiek met haar versterking dan wel verzwakking in de onderlinge concurrentie. Met de nieuwe rechtsgrondslag voor de bancaire business in de eurozone krijgen de instellingen nieuwe concurrentiecondities voorgezet, waarvan de ene instelling kan profiteren, de andere nadelige gevolgen moet vrezen – die in het ene geval dus als hefboom ter geldvermeerdering in de vestigingsplaats dienen, in het andere geval de reductie ervan teweegbrengen. Met de nieuwe regeling van de bankentoezicht staan dus kwesties van multilaterale toewijzing en toeĂ«igening van aanzienlijke geldvermogens op de agenda.

Het zakendoen van de banken is voor de staten niet alleen wat zijn omvang betreft van groot belang. Naar verluidt hebben ze ook de elementaire “taak ondernemingen van krediet te voorzien” – een transformatie van de bancaire business naar een nuttige dienstverlening die de economische toedracht verdraait: banken centraliseren het geldvermogen van de samenleving bij zich om daarmee hun zaken te doen. Tijdelijk en tegen een vergoeding verstrekken zij de potentie van het geld, namelijk zich te vermeerderen, aan andere actoren die daarmee over een extra middel beschikken voor hun geldvermeerdering. Inzoverre profiteert en floreert de kredietzaak van de banken dankzij de geldbehoefte van alle andere – “reĂ«el-economische”– branches van een nationale markteconomie. Met deze behulpzame service, het verstrekken van krediet, gaat echter een niet onbelangrijke omkering van de dienstverhouding gepaard: de succesvolle bevrediging van het belang van de banken – zich door kredietzaken te verrijken – is de noodzakelijke voorwaarde daarvoor dat de zakenlieden uit de wereld van productie en handel toegang krijgen tot krediet, de hefboom voor hun groei en het middel van hun concurrentie. Het oordeel van de banken welke kredietzaken zij voor zich lonend achten, bepaalt derhalve hoeveel en welk kapitalistisch zakenleven ĂĽberhaupt plaatsvindt in een nationale vestigingsplaats. Hetgeen de balansen van de banken (die in de crisis vooral als “risico” aandacht wekken) dus in feite representeren, is datgene wat een complete kapitalistische vestigingsplaats oplevert aan potentie van het geld tot zelfvermeerdering – uitgedrukt als prestatie van de banken; en dat is geen aanmatiging van deze instellingen, maar een feitelijke waarheid van het systeem: de geldbranche is de cruciale branche; van haar successen zijn de zakensuccessen van alle andere bedrijfstakken afhankelijk; vandaar dat zij consequenterwijs de gecreĂ«erde rijkdom meteen weer als middel voor haar verdere zaken in beslag neemt, als stof voor haar financiering en herfinanciering en daarmee als instrument ter uitbreiding van haar zakendoen.

Een verdere “dienstverlening” maakt de macht waarmee de bankensector regie voert over de kapitalistische vestigingsplaats definitief compleet: de instellingen verstrekken krediet, het levensmiddel van de groei, immers niet alleen aan de lieden van het zakenleven, maar eveneens aan de toezicht houdende politieke instanties. Geld, de materie van de private verrijking, is ook het machtsmiddel van de overheid waar zij zich aanzienlijke delen van verschaft door schulden te maken: via de uitgifte van waardepapieren komt de staat aan financiĂ«le middelen en stelt tevens de banken een uitstekend zakenmiddel voor hun private verrijking ter beschikking. Ook de modaliteiten van deze beproefde symbiose staan ter discussie bij de nieuw te beklinken controle op de banken, zodat omtrent de nieuwe definitie van hun concurrentievoorwaarden alle wezenlijke factoren ter sprake komen die de kapitalistische potentie van de vestigingsplaatsen en de financiĂ«le macht van hun politieke bestuurders uitmaken. Dienovereenkomstig hardnekkig twisten de staten over de details van dit toezichtsregime als aangelegenheden van hun concurrentie. Met het EU-toezichtsregime ligt voor alle partners de kwestie op tafel welke bankensector van welke lidstaat de regie voert over de nationale euro-economieĂ«n en daarmee van dit regime profiteert; er zijn dus allerlei “inhoudelijke kwesties” omstreden tussen de partners, die strijd leveren om voordelen te behalen voor hun vestigingsplaats en zich verzetten tegen nadelen die zouden kunnen voortkomen uit het supranationale toezichtswezen.

*

Omdat de euro-staten in al hun supranationalistische geĂ«ngageerdheid blijkbaar niet zo onverantwoordelijk zijn om hun nationale voordeelsberekeningen te vergeten, komen er in verband met de kwesties van toezicht en controle ook nog speciale prestaties van de bankensector op de politieke agenda. De leidende Europese mogendheid oppert het gezichtspunt van wie de rendementen eigenlijk zijn die de banken met de vermogens van hun inleggers behalen. De desbetreffende regelingsvraagstukken raken de reikwijdte van de nationale belastingssoevereiniteiten, de vrijheden die de staten hun geldelites qua vermogensbeheer toestaan; hetgeen sommige van hen het harde verwijt oplevert als “belastingsparadijzen” deugdzame burgers tot fraude te verleiden. Zulke zelfzuchtige praktijken moeten worden deactiveerd, en ook de kwesties omtrent dit onderwerp komen neer op het twistpunt waar ook alle andere kwesties om draaien: welke lidstaat uit de euro-club trekt zijn voordeel uit welke algemeen geldende overeenkomsten, die de leden vanwege de “soliditeit” van de bankzaken in principe unaniem goedkeuren. Met de gezamenlijke behandeling van al deze “inhoudelijke kwesties” staat dus onvermijdelijk de ultieme kwestie op de agenda: wie bindend voor alle anderen voorschrijft hoe de banken binnenkort op Europese schaal worden gecontroleerd.

*

Zo wordt het door de leden van de euro-zone alom gewaardeerde gemeenschappelijke verlangen naar een nieuwe rechtsgeldige controle op het bankenwezen tot strijdtoneel van hun concurrentie op het hoogste niveau. De staten voeren zich als argument aan, het gewicht dat ze in de schaal leggen als financiĂ«le en economische mogendheden, om de competentie op te eisen voor zowel het vaststellen van de richtlijnen als voor het definiĂ«ren van de procedures bij het toekomstige omgaan met het financiĂ«le kapitaal. Vanzelfsprekend heeft in deze edele wedstrijd die natie de beste “argumenten” die in Europa de onbetwist leidende, want grootste economische en financiĂ«le macht is. Tegen de wil van Duitsland is er in elk geval geen toezichtswezen over het financiĂ«le kapitaal op Europese schaal – dit is nog zo’n soort Europese consensus, namelijk een gegeven dat de concurrenten van Duitsland flink wat hoofdpijn bezorgt.

Uitvoerig in: Gegenstandpunkt 2-2013

De “humanitaire ramp” voor Lampedusa

zaterdag, november 9th, 2013

Hoe de politiek met geweld en recht een “vluchtelingenprobleem” creĂ«ert – en het vervolgens met recht en geweld bestrijdt

1. Begin oktober gebeurt er nabij Lampedusa een “humanitaire ramp”. Een gammele boot, volgepropt met Afrikanen, kentert: men telt meer dan 300 doden. En als altijd wanneer het alledaagse verdrinken, verhongeren en verdorsten van vluchtelingen in de Middellandse Zee het gewone aantal overstijgt, betuigen hooggeplaatste Europese politici “geschokt” hun rouwbeklag in het bijzijn van gretig toegestroomde journalisten en verzekeren alles te doen wat in hun macht ligt opdat zo’n “tragedie” niet meer kan gebeuren. “De Middellandse Zee mag geen massagraf worden”, luidt hun humanitair bezielde boodschap – alsof ze over het hoofd zien dat dit water, mare nostrum, al sinds jaren een massagraf is, en naarmate de uitbouw van het Europese continent tot “onneembare vesting” vordert steeds meer daarop zal lijken.

2. Om te beginnen: er zijn wereldwijd mensen die onder geweld en armoede lijden; de plaatselijke levensomstandigheden worden ook in Afrika tot in de uithoeken bepaald door het mondiale systeem van de kapitalistische geldeconomie; zelfs de meest erbarmelijke bronnen van inkomsten van de lokale bevolking worden bijvoorbeeld door Europese visserijvloten of goedkope exporten van kippenresten geruïneerd – geregeld door verdragen waarbij Europese politici geen geringe rol speelden. Wie ontkomen wil aan deze desastreuze toestanden verandert opeens in dit merkwaardige type mens genaamd vluchteling.

3. En veroorzaakt het “vluchtelingenprobleem”: oftewel niet de vluchtelingen hebben een probleem als ze niet of nauwelijks kunnen overleven – ze zijn een probleem. Europa beschouwt zich als slachtoffer van een lawine aan vluchtelingen die naar zijn grenzen rolt. En de op dit vlak verantwoordelijke politici maken duidelijk dat de veelgeprezen effecten van de “mondialisering” maar in één richting gelden. De species vluchteling heeft geen toegang en mag die niet krijgen, althans niet zonder controle en toestemming door de staten.

4. Dit besluit tot grenstrekking tegenover mensen, die hier terechtkomen als aanspoensel van de “mondialisering”, is de hoofdpremisse van elk “vluchtelingenbeleid”. Dat de vluchtelingen iets nodig hebben, namelijk levensonderhoud, kan dan wel een “humanitair probleem” wezen, mag echter niet dienen als leidraad voor het politieke beleid. De inhoud daarvan is even simpel als wreed: hebben wij vluchtelingen nodig? En anders dan buitenlandse IT-experts, die de economische groei mogen helpen bevorderen, en Syrische burgeroorlog-vluchtelingen, die inzetbaar zijn als kroongetuigen tegen het “onmenselijke Assad-bewind”, kunnen de armoede-vluchtelingen geen bruikbaarheid tonen; niet eens in de lagelonensector ligt hun aanwending in het verschiet. Bijgevolg moeten ze buiten blijven; daarmee is de tot Europese raison d’Ă©tat geworden sortering wettelijk correct tot stand gebracht.

5. Dergelijke vluchtelingen zijn illegalen. Een status die ze nolens volens krijgen verleent, en die dus alle betreurde “individuele lotgevallen” omvat: voor wie de Europese politici hun grenzen doorlatend dan wel dicht willen maken, dat is al lang voordat een vluchteling in richting Europa vertrekt omvangrijk gecodificeerd om de wereldwijde “migratie” in gewenste banen te leiden. Door deze wetten belanden vluchtelingen als die van Lampedusa, dus in principe alle ellendigen die zich op weg begeven naar Europa, in de illegaliteit. Het lijkt macaber als de overlevenden van de “ramp” naast droge kleren een proces-verbaal krijgen vanwege “illegale grensoverschrijding” – werpt echter alleen maar licht op het onverbiddelijke rechtsprincipe, waar elk “vluchtelingenbeleid” op baseert als het de daad bij het woord voegt.

6. Daaruit halen de “vluchtelingenpolitici” ook hun schoon geweten: steeds beroepen ze zich erop dat ze niet anders kunnen daar ze verplicht zijn het recht te handhaven – dus dat ze juist handelen als ze vluchtelingen laten opsporen, uitwijzen of opsluiten. Tegelijk laten ze blijken hoe het gesteld is met het recht – dat hen “geen keuze laat” bij de behandeling van vluchtelingen – wanneer ze de noodzakelijke consequenties uit het “vluchtelingendrama” opnoemen: steeds voelt zich hun rechtsmacht uitgedaagd – die ze daadkrachtig willen gebruiken opdat het groeiende aantal vluchtlingen effectiever wordt weggehouden van Europa.

7. Dit doel wordt perfect gepland en georganiseerd. De Frontex-schepen, die met behulp van geavanceerde opsporingstechnologie zo min mogelijk vluchtelingenboten in de buurt van de Europese kusten moeten laten komen, zijn niet eens het belangrijkste. Grootschalig worden Noord-Afrikaanse staten ingeschakeld om Zwart-Afrikanen op hun tocht naar Europa te interneren en terug te sturen. En idealiter zorgen al de herkomstlanden ervoor dat niemand aan een vlucht begint uit de belabberde situaties. Dat heet dan welluidend “bestrijding van vluchtoorzaken”. Als er helemaal geen vluchteling meer bij een Europese instantie aanklopt om een asielaanvraag in te dienen, is het “vluchtelingenbeleid” geslaagd.

8. Zo krijgen de vluchtelingen op elk gebied met de (mede)daderschap van Europa te maken, van de alom bekende ondraaglijke levensomstandigheden, waar Europese concerns niet slecht aan verdienen, tot de “mensensmokkelaars”, wier “criminele zaken” met de overlevingsnood van vluchtelingen juist berusten op de wettelijke status: illegaal; steeds wanneer Europese politici de noodzaak tot handelen benadrukken om “vluchtelingen te redden”, beogen zij die uit Europa te verwijderen en voorgoed op afstand te houden.

Het Europese “vluchtelingenbeleid” is geen kwestie van moraal. Het is het gerealiseerde staatsbelang dat het menselijke afval van de “mondialisering” bij voorkeur daar wil dumpen en opslaan waar de wereldwijd actieve markteconomie het produceert.

P. S. “De moraal is geen serieus te nemen bezwaar tegen enigerlei “misstanden” en hun oorzaken, maar maakt deel uit van het geweten van de aardbewoners en van het publieke debat: als goede ‘menselijke’ houding waarmee men de reĂ«el geldende politieke belangen begeleidt; als ‘subjectieve instelling’ die hoogachting verdient, echter nooit mag worden misverstaan als werkelijke richtlijn voor het politieke beleid.”

Over de verhouding tussen politiek en moraal: Gegenstandpunkt 3-2013 (De paus op Lampedusa)

Rode kaart voor uitbuiters

woensdag, oktober 30th, 2013

De internationale solidariteit, ze leve hoog!

Alleen al tussen begin juni en begin augustus zijn 44 Nepalese arbeiders omgekomen op bouwplaatsen in Qatar… de meesten kregen hartinfarcten: slechte werkomstandigheden, honger en veel te kleine massaonderkomens, waarin vaak 12 tot 14 mannen zonder airco worden opeengepropt… vele arbeiders vertellen dat zij – in Doha geland – een veel lager loon ontvingen dan was afgesproken, en vaak zelfs dat niet… Op sommige plaatsen krijgen de arbeiders niet eens voldoende drinkwater… Zij kunnen ook niet weggaan: de werkgevers nemen hen de paspoorten af; zonder hun toestemming mogen ze noch terugreizen, noch van baan wisselen… Volgens mensenrechtsorganisaties is er sprake van moderne slavernij…12 uur werken en dan geen eten…” (verschillende bronnen)

Om de verworpenen der aarde te verlossen uit de ellende in de hoedanigheid van hun werkgevers, voor wie de lonen incluis bijkomende kosten nooit laag genoeg, de arbeidsprestaties nooit hoog genoeg, de arbeidsplaatsen nooit rendabel genoeg kunnen zijn, kent de internationale arbeidersbeweging (die ooit, long long ago, af en toe zong: van hogerhand valt niets te hopen) een bevoegde verlosser:

De internationale vakbond (ITUC) maant de wereldvoetbalbond (FIFA) eindelijk iets te ondernemen tegen onrecht en uitbuiting” namelijk: “… door opnieuw te stemmen (rerun the vote) over het WK voetbal 2022. Daarbij moeten de FIFA-gedelegeerden zich realiseren dat de werknemers in Qatar als slaven worden uitgebuit” (ITUC-woordvoerder Tim Noonan). En zoals bekend steeds actiebereid, laat men zich ook in Nederland niet onbetuigd: “De FNV vindt dat het WK niet in Qatar moet worden gehouden als de FIFA blijft weigeren de schending van de arbeidersrechten aan te pakken. De FNV steunt daarmee het ITUC”. (nu.nl, 11 okt.)

De proletariërs aller landen zijn opgeroepen solidariteit te tonen met hun onderdrukte klasse-broeders en vastberaden actie te voeren – door de handtekeningenlijst in te vullen op www. rerunthevote. org, waarmee de FIFA gesmeekt zal worden haar verantwoordelijkheid te nemen. Want alleen als deze corrupte bende organisatoren van het wereldwijd grootste en populairste nationalistische pret-evenement besluit haar publiek imago op te vijzelen door opschepperige sjeiks te dreigen met het vergallen van hun zelfpresentatie, dan zouden de verantwoordelijken zich wellicht genoodzaakt kunnen zien om de meedogenloze uitbuitingspraktijken eens te overdenken. Een andere oplossing is er niet – althans niet voor de internationale organisatie van de arbeiders in de 21ste eeuw.

Europese perspectieven voor het 7de crisisjaar

maandag, oktober 21st, 2013

In het begin van het jaar 7 van de mondiale financiële crisis zijn de meningen weer eens sterk verdeeld: is ze reeds overwonnen, tenminste binnenkort en zo goed als, of nog lang niet voorbij? Elke kant heeft zo zijn eigen gezichtspunten; de ene kant addeert positieve groeicijfers, hoe laag dan ook, voegt de vertraging van de krimp van naburige economieën toe en leidt daaruit een nieuwe opbloei af. De andere kant voorspelt een verdere achteruitgang van het economische leven in de belangrijkste landen, voorziet toenemende problemen met waardeloze staatsschulden en vreest de noodzaak van nieuwe precaire schuldsaneringen in het bijzonder binnen de muntunie. Dat vooral de verantwoordelijke regeringen “licht aan het eind van de tunnel” zien, de naar regeringsmacht strevende oppositiepartijen daarentegen de succesberichten als rooskleurige voorstelling ontmaskeren, maakt deel uit van de democratische cultuur en werpt licht op de verhouding tussen inzicht en interesse in het rijk van de vrije markteconomie.

1.

Waar ook de om hun onberispelijke objectiviteit bekende deskundigen in hun controversiĂ«le standpunten weinig aandacht aan besteden, dat betreft de door het crisisbeleid tot stand gebrachte niet bepaald onbelangrijke voortgang inzake economische gesteldheid van de rijkdom, die te vermeerderen in Europa en elders de hoofdzaak is. Dat van staatswege en door de bevoegde centrale banken buitensporig veel geld werd geschept dat deze rijkdom definitief representeert, dit feit wordt wel degelijk waargenomen, als onvermijdelijke noodmaatregel gebillijkt en met het oog op eventuele inflationistische consequenties geproblematiseerd. Weinig aandacht krijgt daarbij de prestatie zelf die men zowel aanvaardbaar als riskant acht. Als ware het niet bijzonder vermeldenswaard dat de geldsommen – die het vermogen van de natie, namelijk alles wat haar economie vermag, niet alleen becijferen, maar waaruit het reĂ«el bestaat en waarmee het actief is – in hun absoluut en vooral relatief enorm gegroeide omvang allesbehalve kapitalistisch productief aangewend vermogen zijn, maar niets anders representeren dan de macht van de overheid die de gelding van het in haar opdracht geschepte geld decreteert. Zonder decreet van staatswege is er weliswaar ook anders nooit een geldig “wettig betaalmiddel”, dat zegt immers al zijn denominatie en de nationale – in het geval van de euro supranationale – naam bevestigt het. Maar onder reguliere kapitalistische omstandigheden is zo’n betaalmiddel kapitalistisch gecreĂ«erd, in omloop gebracht productief krediet; weliswaar schulden, maar tevens daarmee op gang gebrachte zaken, gerechtvaardigd door opbrengsten die het kapitalistische vermogen van de natie hoogstwaarschijnlijk laten groeien. Daarvan kan geen sprake zijn bij de per decreet gecreĂ«erde geldsommen waarmee de leidende naties van de wereldeconomie hun bankensector zijn bankroet afgekocht en het pure voortbestaan van het kapitalistische systeem gefinancierd hebben. Ze zijn niets anders dan het substituut voor alomvattend falende kredieten en voor het nog helemaal niet toereikend op gang gekomen zakenleven, “gerechtvaardigd” uitsluitend door de macht die het staatsgezag heeft over het wettige betaalmiddel.

2.

De geldsoevereiniteit van de leidende economische mogendheden sorteert effect, zonder twijfel. Hetgeen de overheden scheppen en garanderen, is niet te onderscheiden van de omloopmiddelen die de commercieel succesvolle kredietschepping van een intacte bankensector representeren. Voor de circulaire zaken van de kredietbranche met de staten die hun begroting incluis de kosten van hun crisisbeleid financieren met leningen bij de uit de crisis geredde en vrijwel gratis van liquide middelen voorziene kredietinstellingen, wordt het rijkelijk gebruikt; de zakenwereld waar het op aankomt erkent in zoverre de schulden van de staten nog steeds principieel als bron van bruikbare kapitalistische vermogens. Het verschil tussen reguliere kapitalistische vermeerdering van rijkdom en het gedecredeerde substituut voor mislukte en verder mislukkende groei is daarmee echter niet verdwenen. Dat maken de “financiële markten”, die het per decreet geschepte geld graag gebruiken om aan staatsschulden te verdienen, ondubbelzinnig duidelijk doordat ze hun overheidsklanten uiterst kritisch beoordelen en hun macht om hun krediet te garanderen met hun rente-eisen vergelijkend becijferen.

3.

Waar deze markten zich van geval tot geval aan oriënteren met hun – dagelijks gemodificieerde – rente-eisen aan de staten die hun schulden als geldkapitaal willen laten circuleren, is één ding. De zaak die zij speculatief beoordelen is ten eerste de regering met betrekking tot haar onbetwistbare macht over haar vestigingsplaats en haar doorzettingsvermogen in de concurrentie tussen de politieke soevereinen, en ten tweede het in de concurrentie bewezen kapitalistische prestatievermogen van de natie die ze regeert. Juist daarmee voeren de staten hun concurrentiestrijd tegen elkaar: met de effectiviteit en de reikwijdte van hun macht en met de kapitalistische prestaties waar ze hun natie toe nopen.

4.

Zodoende hebben de Europese partnerstaten door het inmiddels 6 jaar durende crisisbeleid opmerkelijke tussenresultaten teweeggebracht. Krap de helft van hen is via de vermeerdering van haar schulden haar kredietwaardigheid kwijtgeraakt: de prijs ten eerste voor de nederlagen die zich onder het regime van het gemeenschappelijke kredietgeld jarenlang geaccumuleerd hebben; ten tweede voor de verzwakking van hun autonome macht door de overdracht van hun geldsoevereinteit aan een supranationale instelling, die expliciet gemachtigd en gehouden is de een of andere eis van de participerende nationale overheden niet na te komen. Duitsland en enkele partners hebben hun kredietmacht ondanks “exploderende” staatsschulden enorm versterkt; ten eerste en vooral dankzij de concurrentiesuccessen van hun kapitalisten. Vandaar dat de Duitse regering, ten tweede, voor haar kredietbehoefte het minste is aangewezen op de geldschepping van de ECB en zich in het belang van de stabiliteit van het door de ECB geëmitteerde kredietgeld sterk maakt voor zo groot mogelijke terughoudendheid bij het scheppen van liquiditeit voor de handel met de slecht gewaardeerde staatsobligaties van de zwakke partners; zo maakt ze de soliditeit van haar schulden geloofwaardig en verstevigt in ieder geval de afstand tot de Europese “bankroetstaten”, hetgeen de speculatie becijfert door gevarieerde rente-eisen aan de verschillende overheden in het eurogebied. Daarmee draagt Duitsland als economisch leidende mogendheid met intact eurokrediet echter ook de verantwoordelijkheid voor het voortbestaan van de muntunie. Die neemt het door de partners die hun kredietwaardigheid kwijt zijn krediet te geven, dan wel de kredieten die ze voor het overleven van hun staat nodig hebben toonaangevend te garanderen. En met diepe politieke zuchten over de zware last die de Duitse natie daarmee op zich neemt, versterkt de Duitse regering haar macht over de van haar garanties afhankelijke partners zodanig dat die het nauwelijks of helemaal niet meer uithouden.

*

Wat dat betekent voor Duitsland, Spanje en Oostenrijk staat in Gegenstandpunkt 1-2013; in de uitgave 2-2013 worden Groot-Britannië, Italië en Cyprus behandeld; in Gegenstandpunkt 3-2013 staan de argumenten over Frankrijk dat op zijn eigen manier lijdt onder zijn (dreigend) machtsverlies.

Met “Fair Trade” de wereld verbeteren

donderdag, oktober 17th, 2013

Uitbuiting in de Derde Wereld: een uitdaging voor de moraal van de westerse consument

1. Sinds de berichten over brandende of instortende textielfabrieken met talloze slachtoffers staan hongerloon en bovenmatige werkdruk aan de schandpaal. De consumenten in de centra van de mondiale markteconomie dienen te weten onder welke abominabele omstandigheden hun plunje wordt vervaardigd: “naaien en doodgaan voor het Westen”. En er wordt werkelijk geen detail verzwegen.

2. Voor zo min mogelijk loon het personeel zo veel mogelijk laten presteren: dit principe kent men hier te lande als normaliteit. Echter met extreem lage kosten maximale winsten behalen, dat laakt men in Bangladesh etc. als uitbuiting. Daarbij blijkt uit deze berichten dat de praktijk omtrent het “uitbestede naaiwerk” geen uitwas is, maar een extreem geval van de markteconomische regel. De “vereisten” ervan werpen licht op een globaal systeem van uitbuiting.

3. Als reden voor de weerzinwekkende productieomstandigheden in de Derde Wereld ontdekt onze kritische publieke opinie een soort “dat-laat-me-koud-houding van het Westen”; de ver van ons bed actieve ondernemingen verwijt ze stelselmatige “gewetenloze” uitbuiting – en verandert zo het systeemvraagstuk in een platitude van de moraal: er ontbreekt “verantwoordelijkheidsbesef”.

4. Uit de diagnose volgt de therapie: onbeperkte uitbuiting beperken! Maar wie moet dit doen? Hoog boven op de lijst van beperkers van het onbeperkte regime van de winst staan naast het beschaafde EU-kapitaal de voorbeeldige westerse verzorgingsstaten, die het werkvolk beschermen tegen het grofste. Op deze manier worden de daders als helpers aangeroepen (die wel een duwtje in de rug nodig hebben).

5. Zo belandt de therapie bij haar laatste instantie waar ze vanaf het begin heen wilde: de macht van de consument moet repareren wat de kapitalistische productiewijze aanricht. De leuzen van dit populaire initiatief luiden: “Fair trade” en “ethisch consumeren” – “sociaal verantwoorde” ondernemers belonen, “uitbuitingsbedrijven” bestraffen. Ongetwijfeld een uitermate constructieve kritiek: de consequentie verzachten zonder de oorzaken aan te tasten.

*

Een reëel bestaande absurditeit: de mensen met hun behoeften aan T-shirts en broeken worden als klanten van de profiterende ondernemingen verzocht de ergste gevolgen van de uitbuiting te lenigen. Hoe? Door hogere prijzen te betalen om zo bij de profiterende ondernemingen iets af te dingen op hun nietsontziende calculaties; doordat men ze met geld schadeloos stelt voor de kleine winstdaling die ze zich zouden moeten aandoen als ze hun personeel iets beter behandelen en betalen. Donaties – dit keer niet aan de armen maar aan de rijken, de veroorzakers van nijpende armoede, opdat die iets minder grof omspringen met de armen.

*

Een ding staat vast, en daarvan gaan de critici van de ellende in de “arme landen” ook uit: druk uitoefenen ter verbetering van de troosteloze toestanden, dat kunnen uitsluitend diegenen die de concerns de economische macht verschaffen waarmee deze in Bangladesh en elders zo meedogenloos te werk gaan. En dat, ook daarvan gaan de critici uit, zijn niet de machteloze hongerlijders daar ter plaatse maar de massa’s in de centra van de wereldeconomie.

Zoveel staat echter ook vast: in de hoedanigheid waarin deze massa’s door Derde Wereldgroepen en Fair-trade-activisten tot actie worden opgeroepen, namelijk in de hoedanigheid van koopkrachtige en koopbereide consumenten, zijn ze niet de producenten maar de aanhangsels van de macht van de ondernemingen die de mondiale markteconomie beheersen. En als mensen in loondienst die daadwerkelijk de economische macht van het mondiaal agerende kapitaal produceren en vermeerderen, dus ook verzwakken en overwinnen kunnen, als bron van de kapitalistische rijkdom worden de inwoners van de Eerste Wereld juist niet aangesproken.

Daarbij is dit de enige samenhang tussen de verschillende economische werelden, tussen de topprestatie-proletariĂ«rs hier en de “arbeidsslaven” daar: qua economische positie – en niet slechts via toevallige kooptransacties – zijn ze daadwerkelijk collega’s: personifieerde productiekracht die door de kapitalistische ondernemingen wordt aangewend, namelijk voor de groeiende macht van hun geld; in technisch geperfectioneerde vorm en navenant winstgevend hier; uiterst goedkoop en onder belabberde werkomstandigheden ook behoorlijk lucratief elders. Zowel hier als daar verrichten “werknemers” dienst voor een rijkdom die hier en daar met het respectievelijke gangbare instrumentarium optreedt als commandomacht, winst uit hen haalt en hun afhankelijkheid van het eigenbelang van het eigendom perpetueert. Dit laatste althans zo lang tot het dienstbare personeel, op wiens superprestaties de wereldwijde commandomacht van de “werkgevers” hoofdzakelijk berust, zich voorneemt met zijn arbeidskracht iets beters te beginnen en het gebruik ervan door mondiale kapitalisten te beĂ«indigen. “Solidariteit met de arme naaisters” volgt daaruit dan vanzelf en is ook heel iets anders dan een holle (vakbonds)frase: een van zijn macht beroofd kapitaal kan ook de “armsten der armen” niet meer onder druk zetten.

*

Slotsom: wereldverbetering in de winkel loont

Misschien, heel weinig, voor “de naaister” in Bangladesh – indien voldoende goede mensen meedoen en ervoor zorgen dat zij daadwerkelijk iets krijgt van de verhoogde eindverkoopprijs. Waarschijnlijk, al iets meer, voor de onderneming die met hogere opbrengsten calculeren kan en voor haar winst geen goede mensen, maar managers nodig heeft. Vast wel voor de gemoedstoestand van de kleine radicale minderheid in de Eerste Wereld die de productieverhoudingen van de mondiale markteconomie weliswaar niet bepaalt, maar daarmee haar geweten belast en zich (mede)schuldig voelt: dat verbetert vermoedelijk de stemming.

In zijn geheel loont het in elk geval voor een mondiaal uitbuitingssysteem dat van de verontwaardigde critici niets ergers te vrezen heeft dan een prijstoeslag voor zijn duurzame financiering.

Uitvoerig in: Gegenstandpunkt 3-2013

Gezondheid: het hoogste goed

woensdag, mei 15th, 2013

Griekenland, Portugal, Spanje – bewijzen het tegendeel

Een Engels medisch journaal publiceert een rapport waaruit blijkt dat – vooral in Griekenland, Portugal en Spanje – ziektes en sterfgevallen evenals het aantal zelfdodingen drastisch hebben toegenomen. Volgens de auteurs van het rapport is dit te wijten aan de financiĂ«le crisis en de daaruit voortvloeiende bezuinigingsprogramma’s. Natuurlijk protesteren politici onmiddelijk en bestempelen de cijfers als niet representatief en weinig toetsbaar. Maar als men in de krant leest of op TV ziet hoe het er tegenwoordig aan toegaat in bijvoorbeeld Griekse ziekenhuizen, valt de afgetakelde gezondheidszorg meteen op. Het zwaarst getroffen zijn de ouderen, de chronisch zieken en ook – daarover later meer – de junkies; de dupe is uiteraard ook de rest van de bevolking, wat men onder meer daaraan ziet dat vrijwel uitgebannen ziektes als malaria, West-Nijl-koorts en knokkelkoorts weer uitbreken. Om in Griekenland te blijven: stakers en demonstranten weten al lang wat hen dreigt en hebben een schuldige gevonden: de zogeheten Trojka, bestaande uit ECB, Europese Commissie en IMF. Er heerst grote woede over dit trio dat erop staat dat de publieke gezondheidsuitgaven binnen 3 jaar om een derde worden gekort en dat bovendien verdere kortingen vereist zijn. De verontwaardigde burgers zien daarin een schrijnende onrechtvaardigheid en verwijten de Trojka de Griekse regering te hebben gechanteerd. In hun ogen getuigt de chantage van de wil Griekenland te onderwerpen. En op hun eigen regering zijn ze boos omdat die zich lafhaartig laat onderwerpen. Maar zijn “chantage” en “onderwerping” ĂĽberhaupt de juiste benamingen?

Over één kwestie, en wel over een cruciale zijn de Trojka en de Griekse overheid in ieder geval eensgezind: het gaat allereerst om het overleven van de staat. Het is bedreigd omdat hij geen geld meer heeft; en hij heeft geen geld meer omdat de financiĂ«le markten de prolongatie van zijn schulden weigeren; een situatie die niet alleen levensgevaarlijk is voor de staat maar ook – en dat is de reden voor de eensgezindheid van Griekenland en de Trojka – voor het gehele euro-systeem, wellicht zelfs voor het mondiale krediet-systeem. Het overleven van de staat geniet dus hoogste prioriteit. Daarvoor moet de staat – op dit punt is de Trojka inderdaad onverbiddelijk – prestaties leveren. Die behelzen het vermijden en schrappen van alle uitgaven die overbodig zijn. Het vaststellen van het “overbodige” onthult wie voor het overleven van de staat offers moet brengen – uiteraard de onderdanen. De Trojka noemt de gezondheidssector “overgedimensioneerd”: dat deze sector uit te veel ziekenhuizen, artsen, verpleegkundigen, medische apparatuur etc. heeft bestaan, kan daarmee niet bedoeld zijn – dan zou het gezondheidswezen zelfs na enkele bezuinigingen nog steeds functioneren en niet in een dermate desastreuze toestand verkeren. Met de term “overgedimensioneerd” bevindt de Trojka veeleer dat de staat zich de gezondheid van zijn volk niet langer kan permitteren. Ook Griekse burgers kennen de spreuk: “gezondheid is het hoogste goed” – men hoort die immers vaak genoeg. Ze zijn verbijsterd: zo bruut kan men toch met ons niet omspringen! Men kan wel degelijk – en ze ondervinden aan den lijve hoe het gesteld is met dit “hoogste goed”.

Voor de enkele burger is gezondheid “het hoogste goed” omdat het hierbij om de elementaire voorwaarde gaat voor het verdienen van zijn levensonderhoud – anders is hij op hulp aangewezen waarbij hij noch bepalen kan of hij die ĂĽberhaupt krijgt noch hoe die eruitziet. Ook de staat beschouwt de gezondheid als elementaire voorwaarde, echter vanuit een ander oogpunt. Hij hecht waarde aan een bruikbaar volkslichaam d.w.z. aan mensen die in staat zijn voor zichzelf te zorgen. Zo vallen ze tenminste hem, dus de sociale voorzieningen niet lastig. Maar in de eerste plaats gaat het de overheid erom dat dergelijke mensen zich in dienst stellen van kapitalistische ondernemingen en zodoende een bijdrage leveren aan het bruto nationaal product. Daartoe moeten ze wel in staat zijn – daarom is er een gezondheidssysteem dat zich bezighoudt met de omvangrijke gezondheidsschades die zo’n dienst aan de economische groei met zich meebrengt. Dit systeem beoogt de mensen voldoende gezond te houden om zo continu en zo lang mogelijk te kunnen werken. Daarvoor is het noodzakelijk – en dat kan alleen de minderheid van rijke staten – een systeem op te bouwen dat omvattend, snel en effectief op de vele ziektes kan reageren om uitvaltijden te minimaliseren. In zo’n systeem kunnen rijke mensen vanzelfsprekend, als op elk ander gebied, meer gezondheid kopen, wat echter niet betekent dat armere mensen geen medische standaardzorg krijgen – per slot van rekening gaat het de staat om de algemene instandhouding van de bruikbaarheid van het volk, dus zonder aanzien des persoons en haar bijzondere status. Hoe wankel zo’n status echter is, daarvoor is juist het rijke Nederland een voorbeeld: geen jaar zonder discussies over de betaalbaarheid en de mate van medische zorg, van eigen bijdragen tot en met nieuwe heupen voor oude mensen, wier aandeel aan de economische groei immers zeer bescheiden uitvalt…

Wat hier te lande nog als precaire kwestie geldt, is in Griekenland nu de lastige normaliteit. Uit de “ontspoorde” staatsfinanciĂ«n concluderen staat en Trojka: het volk werd weliswaar enigszins gezond gehouden, doch de prestaties die het met deze gezondheid kon verrichten, leverden uiteindelijk te weinig op – de rijkdom die de staat nodig heeft, kwam allerminst tot stand. Hetgeen Nederlandse media als aanleiding nemen voor een hetze tegen “luie Grieken”, zien Trojka en staat daarentegen heel zakelijk: de nationaal-economische balans toont aan dat de Grieken leden zijn van een economie die het binnen de Europese concurrentie moest afleggen tegen andere staten, die met groter en productiever kapitaal hebben gestreden en gezegevierd; en dat heeft de Griekse staat nagenoeg lamgelegd. Het resultaat laat zien dat de investering van de overheid in de bruikbaarheid van haar volk – zoals bekend met behulp van aanzienlijke belastingen en premies sociale verzekeringen – niet gerendeerd heeft, ze is gezien de concurrentienederlaag een misinvestering. De cynische conclusie past perfect bij deze productiewijze: de kosten voor de gezondheid van dit volk kan men zich niet meer veroorloven, zijn gezondheid is “overgedimensioneerd” – niet deze of gene, maar het gehele volk dient met minder gezondheid rond te komen. Dus het sterftecijfer in Griekenland moet stijgen; het werkelijke hoogste goed waarvoor het leven moet worden opgeofferd, is het koppel staat en geld.

P. S. Griekse junkies krijgen geen steriele naalden meer. Juist de belachelijke som die zo bespaard wordt werpt licht op het door en door markteconomische principe: men was zo genadig en liet ze overleven hoewel niet te verwachten was dat ze zich ooit weer nuttig zouden kunnen maken – in de momentele noodsituatie van de staat is het afgelopen met deze genade en elke cent voor hen is een verspilde cent.

Duitslands aandeel aan Europas financiële crisis

dinsdag, maart 12th, 2013

Van de D-Mark naar de euro en nooit meer terug

Duitslands aandeel aan de Europese financiële crisis en zijn imperialistisch belang aan haar oplossing

Het hoort bij de curiositeiten van het verenigde Europa dat geen euro-staat wil weten in hoeverre zijn nationaal kapitaal alsook hijzelf als machtige bevorderaar ervan heeft bijgedragen aan de overaccumulatie en de euro-crisis. Allen beschouwen zich met hun kapitalistische groeipogingen en -successen beurtelings als getroffenen: als slachtoffers – en wel van economisch wanbeleid.

Vanuit de Duitse optiek zijn het de “bankroet-staten” die zich met de licentie de euro als munt te mogen gebruiken, hebben geschikt in hun gebrekkige concurrentiekracht en, in plaats van economische groei te produceren als de bekwame buren, alleen maar meer schulden hebben opgehoopt. Met deze kijk op de dingen wordt echter over het hoofd gezien dat schulden, en al helemaal staatsschulden, niet bestaan zonder schuldeisers die krediet verstrekken om zich te verrijken. De gehekelde schulden staan elders op een balans als vermogenstitel: onlangs nog succesvolle, maar nu bedreigde financiële zaken met de kredietbehoeftes van Europese vestigingsplaatsen en staten. De rampzalige balansen van de euro-probleemstaten tonen tegelijkertijd het Duitse concurrentiesucces. Anderzijds blijken uit de politieke weerstand die deze landen aan de Duitse weg voor de euro-redding bieden ook de grenzen waarop het project van een voor de Duitse wereldmarktmacht bruikbaar, niet alleen economisch gedomineerd Europa stoot.

Met de voortgang van de euro-staatsschuldencrisis staat dus een cruciaal hoofdstuk van de staatsraison van de BRD op het spel.

En omgekeerd: andere staten wier nationale groei en statelijke kredietwaardigheid achteruitgaan, geven Duitsland de schuld voor hun aanhoudende misère: door Merkels weigering voor hun schulden met garanties in te staan en haar handhaving van strenge voorwaarden voor het euro-noodfonds verhindert Duitsland elke mogelijkheid om nationale groei aan te zwengelen en zwaait de scepter in Europa op bijna onuitstaanbare manier, zo de zienswijze – niet alleen – in Spanje en Italië. Daarmee wordt discreet verzwegen dat deze landen tot kortgeleden met hun deelname aan de euro en de Europese markt massaal financieel-kapitalistische speculaties hebben aangetrokken en succesvol hun nationale economische grenzen hebben verlegd – zodat ze nu het meest getroffen zijn door de financiële crisis en de politieke concurrentie om de nationale oplossing ervan. Nu lijden ze onder de verreikende afhankelijkheid en het verlies van soevereiniteit hetgeen de gemeenschappelijke munt en het Duitse crisisbeleid aan hen oplegt. Ook hun op Europa gebaseerde nationaal-economische succesweg stoot op grenzen en brengt de naties in beroering.

  • Duitslands bijdrage aan de overaccumulatie van de kapitalistische rijkdom in de EU

  • Duitslands aandeel aan de financiĂ«le crisis en aan haar ontwikkeling tot euro-staatsschuldencrisis

  • Duitslands EU- en euro-hervormingspolitiek: een sterk staaltje imperialisme

  • Kleine excurs over de militaire “dimensie” van de Duitse EU-politiek

uitvoerig in Gegenstandpunkt 1-2013

De Franse “Blitzkrieg” in Mali

dinsdag, maart 12th, 2013

En wat heeft dat met Mali te maken?

Dat de Franse president na de terugtocht van de islamisten uit de steden van Noord-Mali zich in Timboektoe liet huldigen als bevrijder, was voor journalistieke slimmeriken aanleiding voor twijfels of Frankrijk wel terecht de overwinning en het bereiken van zijn doelen in Mali verkondigt; ze hadden beter nota kunnen nemen van het cynisme en de imperialistische taaktoewijzing die de snelle beëindiging van de oorlog laat zien: Monsieur Hollande koestert niet de illusie dat de jihadisten en het gevaar dat van hen uitgaat op afzienbare termijn uit de weg geruimd zullen zijn – dit doel is toch al uitsluitend door het uitroeien van de strijders te halen, en door dergelijke imperialistische acties worden immers niet alleen velen van hen gedood, maar steeds ook nieuwe gecreëerd. Het orde-belang van de grote mogendheden in de Sahel is puur negatief.

Dat de staat Mali ook reeds vóór de opstand de grenzen met zijn soldaten nooit voldoende kon beveiligen en maar in beperkte mate een alomvattend geweldsmonopolie over het staatsgebied heeft uitgeoefend, hoorde bij de normaliteit van de meeste staten in deze regio. Ook de opstand in het noorden werd niet meteen gezien als een internationale affaire, alhoewel de grote mogendheden vanzelfsprekend elke machts- en staatsgreep in het oog houden en goed- of afkeuren. Volstrekt onacceptabel was het verval van Mali sinds tussen de secessionisten groepen domineren die gerekend worden tot Al Qaida en soortgelijke islamitische strijdformaties in de Maghreb. Pas door dit feit kwam de oorlog voor “het herstel van de territoriale integriteit van Mali” op de internationale agenda. Het door Frankrijk aangevraagde VN-mandaat beoogde een puur Afrikaanse interventiemacht die vanaf herfst 2013 gereed moest zijn. Pas toen de rebellen de herovering van het gebied vóór waren en naar het zuiden oprukten, had Frankrijk haast: verklaarde vijanden van het Westen mochten onder geen beding een gehele staat in handen krijgen en zodoende, hoe beperkt dan ook, de resources van hun macht vergroten.

Sinds de aanslagen op 11 september 2001 in New York neemt het Westen de niet-gouvernementele strijdgemeenschap van het gelovige islamitische anti-imperialisme serieus als uitdaging van zijn wereldorde. Ter vernietiging werden diverse coalities van gewillige NAVO- staten gesmeed en een heleboel officiële en inofficiële oorlogen gevoerd: men maakt jacht op de leiders en activisten waar men ze opspoort – van Irak (ná Saddam Hussein) tot Afghanistan, Pakistan, Yemen, Somalië etc. In Mali wisten de jihadisten gebruik te maken van een vervallen staat en de opstand van de Toeareg voor zich te benutten. En ze creëerden in de veroverde landstreek een toevluchtsoord waar ze zich in veiligheid kunnen brengen en van waaruit ze opnieuw kunnen opereren. Dat mag niet gebeuren, ze mogen nergens rust vinden.

Ten opzichte van deze taak faalt de staat Mali. Dat hij ook faalt ten opzichte van alle andere taken die normaliter bij staten horen, is voor de Franse interventiemacht niet zo belangrijk. Iets anders verwacht men van zo’n staat sowieso niet.

Volgens de VN-statistiek maakt Mali deel uit van de HIPC (Heavily Indebted Poor Countries, de groep arme landen met de hoogste schulden) als een land dat geĂŻntegreerd is in de wereldeconomie – met schulden die het wel mag maken, die het echter niet kan aflossen uit zijn deviezeninkomsten. Inzoverre blijkt uit deze term zowel waar zo een land van leeft alsook dat het daarvan niet kan leven. Maar wat heet “een land leeft”? Bedoeld worden niet de inwoners die in ieder geval verschrikkelijk arm zijn als “hun land” arm is; bedoeld wordt de politieke macht die een grondgebied heeft waarvan het economische leven allerminst de financiĂ«le middelen oplevert die nodig zijn om de kosten van het geweldsmonopolie over het gehele land te dekken. De subsistentie-economie van de boeren in gebieden waar landbouw ĂĽberhaupt mogelijk is, laat zich moeilijk fiscaliseren. Werkelijke inkomsten in internationaal bruikbaar geld verkrijgt de staat slechts via delving en uitvoer van goud en andere bodemschatten door buitenlandse concerns. En deze inkomsten volstaan nu eenmaal niet om de lopende kosten van het bewind te dekken en zijn schulden te betalen. Staat betekent derhalve in landen als Mali dat een heersende kliek de schaarse geldbronnen uitsluitend voor zich en haar aanhang bemachtigt. Hetgeen de politieke macht elders onderneemt om haar volk en grondgebied gebruiksklaar te maken en te ontwikkelen tot materiĂ«le basis en bron van rijkdom van de de staat, dat gebeurt in Mali kennelijk niet.

Uit de wereldeconomische rol van Mali en de calculaties van de toonaangevende mogendheden met dit land resulteert de situatie waar de islamisten van profiteren; daarmee bedreigen zij de uiterst ruim gedefinieerde westerse veiligheid: “een onaanvaardbare bedreiging nauwelijks 2500 km verwijderd van onze grenzen”. Daartegen helpt geen dreigement, maar uitsluitend oorlog.

Frankrijk ontfermt zich over de Europese veiligheidsproblemen die voortkomen uit het verval van Mali; niet over de problemen van Mali. Het bestrijdt de gevolgen die de erosie van Mali’s staatsmacht voor Europa heeft, niet deze erosie zelf en al helemaal niet de oorzaken ervan. Het helpt de staat Mali niet uit zijn status als zogeheten “failed state”, dus falende staat, maar gebruikt hem in juist deze toestand: daarvoor redt het de macht van de putsch-generaals en verdrijft de islamisten naar de woestijn. Daarbij weten alle kranten dat de Franse “Blitzkrieg” de dreiging natuurlijk niet beĂ«indigt en dat de islamisten na de aftocht van de Fransen meteen terugkomen. De permanente taak de Jihad in Mali in bedwang te houden, schuiven Frankrijk en zijn Europese partners af op de machthebbers daar ter plaatse. Hun staat heeft als voornaamste taak zich te handhaven tegen de islamitische machtrivalen om zich zo nuttig te maken voor Europese veiligheidsbelangen. Hij heeft ermee te leven en eraan bij te dragen dat zijn noorden op onafzienbare tijd een schiettent is.

Daarvoor krijgt Mali (een beetje) geld, wapens en militaire trainers. Daarvoor dringen Europa en de VN bij de zuidelijke Sahara-landen aan op militaire coöperatie ondanks hun onderlinge tegenstellingen en vijandschappen: zij, die al voor het bedwingen van hun inheemse vijanden niet voldoende soldaten en geld kunnen aanwenden, dienen een paar nationale machtsmiddelen ter beschikking te stellen aan de buurlanden, indien die niet in staat zijn de islamitische opstanden de kop in te drukken. Bij al hun gebruikmaking van de machtselites van Mali en zijn buurlanden maken Frankrijk en het Westen zich geenszins afhankelijk van het prestatievermogen van deze figuren: Frankrijk blijft in Niger paraat met een sterk garnizoen, met vliegtuigen en zijn vreemdelingenlegioen. De VS richten in Niger een nieuwe basis op voor hun drone-oorlog. Ook dit niet met de verwachting of met de opdracht de islamitische bedreiging voorgoed uit de weg te ruimen en de regio te pacificeren, maar helemaal volgens de nieuwe oorlogstactiek van de winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede in het Witte Huis: de VS trekken niet met eigen soldaten in de omstreden gebieden om daar orde te garanderen of zoiets als militaire stabiliteit, maar leggen zich erop toe het vijandelijke terrein vanuit onbereikbare hoogte te controleren en af en toe samenscholingen van vermeende islamisten met bommen te bestoken, de kiem van militaire infrastructuur te vernietigen en mensen om te brengen. Zo reduceren zij de activiteiten van hun vijanden tot een overlevingsstrijd en belemmeren hun militair actievermogen – als permanent programma.

Het Franse verzoek om versterking van zijn militaire missie in Mali krijgt ondertussen maar beperkt ondersteuning. Weliswaar wordt het Franse optreden in de Veiligheidsraad van de VN unaniem goedgekeurd en zijn bijzondere verantwoordelijkheid voor het francofone Afrika erkend. De materiële bijdragen van de imperialistische concurrenten stellen de Franse partner echter teleur.

Dat een land dat in de wereldpolitiek meepraten wil, meeschieten moet wanneer en waar dan ook met geweld orde wordt geschept, geldt weliswaar nog steeds. Maar dit is voor de imperialistische concurrenten helemaal geen reden om zich dienstbaar te stellen aan het militaire verwezenlijken van de Franse bevoegheid in deze regio.

Zo is Mali terloops voor de VS, voor Groot-Brittanië als voor Duitsland een passende gelegenheid om Frankrijk te demonstreren dat het niet de imperialistische status heeft de wereld de agenda voor te schrijven en alleen al door zijn optreden de aangelegenheid zo belangrijk te maken dat de anderen voor het alternatief staan, óf mee te doen óf in een belangrijke wereldpolitieke geweldskwestie irrelevant te zijn. De partners betwisten dus niet de leiding van Frankrijk, behandelen de zaak echter als zo onbeduidend dat daaruit gegarandeerd geen Franse machtstoename als leidende militaire mogendheid in de EU en de NAVO voortkomt.

Deze houding van de “wereldgemeenschap” wordt onderstreept door de conferentie van belanghebbende geverlanden die onlangs plaatsvond in Addis Abeba: zegge en schrijve 370 miljoen beloofde, maar nog lang niet uitbetaalde dollars werden er gemobiliseerd. Zo zeer de partners en concurrenten het vreemdelingenlegioen succes wensen bij de jacht op islamisten, zo weinig willen ze besteden aan de bescheiden bestaansbehoeften van de staat die nu deze jacht dient voort te zetten voor het Westen.

nader toegelicht in Gegenstandpunkt 1- 2013

Democratische onverbloemdheid uit de VS

vrijdag, januari 11th, 2013

Wat een Amerikaan nodig heeft en wil

De burgers van “God’s own country” hebben de president gekozen. De verkiezingsstrijd was – zoals het de grootste en machtigste democratie betaamt – weer eens voorbeeldig. Niet wat betreft de klassieke manier waarop de kandidaten hebben getoond hoe zeer het toppunt van de democratische volkssoevereiniteit een aangelegenheid is van de georganiseerde geldmacht die de respectievelijke partijen kunnen inzetten voor hun propaganda-shows. Ook niet wat betreft de alle records brekende orgieĂ«n van politiek fundamentalisme, bigotterie, huichelarij en hatelijkheid die de Democratische en de Republikeinse kandidaat bezigden om uit te blinken danwel elkaar zwart te maken. Het is veeleer de karakteristieke Amerikaanse onverbloemdheid waarmee Obama en zijn Republikeinse uitdager hebben verduidelijkt wat de inhoud is van de democratische vrijheid die alle kiezers tijdens en tussen de verkiezingen in praktijk mogen brengen.

Die heeft in Amerika drie namen: “Jobs, jobs, jobs!”

Een job – dat is het summum van de geleefde Amerikaanse vrijheid. Een job zoeken, vinden en daarin opgaan, is het recht van elke Amerikaan – al helemaal als er crisis is in het land. Zo zorgt hij voor zichzelf en voor alles wat hij belangrijk vindt: het met zijn job verdiende inkomen, maakt niet uit hoe hoog of laag het uitvalt, is zijn eigendom waar hij met zijn family van leeft. Afgezien van de bank die de afbetaling van zijn leningen eist, is hij de trotse bezitter van een uit eigen zak betaald home, zijn castle dat met zijn gun te verdedigen zijn grondwettig recht is.

Als zo’n autonome smeed van zijn happiness wordt hij door de presidentschapskandidaten aangesproken, en zij beloven hem met al de macht van het hoogste ambt ervoor te zullen zorgen dat de hardworking american ook de opportunities krijgt een job te zoeken om dan hard te werken en geld te verdienen. Een veelzeggende aankondiging.

Anders dan dat machtige mannen zich erover ontfermen is de privé autonomie van de vrije eigenaar blijkbaar niet te verwerkelijken. De verkiezingsstrijders richten zich met hun propaganda aan het kiezersvolk als een verzameling van onmachtige figuren, van hulpeloze sukkels, die ook en juist qua hun elementaire levensinhoud – de concurrentiestrijd om een baan zonder die in het rijk van de markteconomische vrijheid geen bestaan mogelijk is – volledig afhankelijk zijn van de voorwaarden die de politiek hen voorschotelt. “Voor jullie jobs hebben jullie mij als president nodig” – zo spreken Obama en Romney de adressaten van hun verkiezingscampagne aan: als afhankelijke objecten van overheidsbeslissingen die generlei zeggenschap hebben over de condities en middelen waar ze mee te maken krijgen in hun strijd om het bestaan. Hun levensomstandigheden worden geregeerd door machthebbers die beloven hun macht zo in te zetten dat de goede Amerikaan in zijn onmacht weer een perspectief heeft en er “jobs gecreëerd” worden – door bekwame Amerikaanse ondernemers. Dit is de tweede, evenzo fundamentele en omvattende afhankelijkheid waarop Obama en Romney hun publiek hebben gewezen: de gehele daadkrachtige aard die de Amerikanen in hun eigen ogen zo sympatiek maakt, leeft ervan dat ze zich voor de een of andere kapitalistische profiteur nuttig maken. Zonder een ondernemer die hem voor zijn business gebruiken kan, heeft de Amerikaan het nakijken en zit zonder werk – met al zijn dadendrang, zijn onaantastbare vrijheid midden tussen de enorme rijkdom van het rijkste land ter wereld. Deze subsumptie van elke inspanning onder de winstcalculaties van kapitalistische ondernemingen is echter geen punt van kritiek, maar een pleidooi ervoor dat de ondernemers dan ook alles moeten aantreffen om als nationale job-machine te kunnen dienen.

Daarmee is de inhoud van de verkiezingsstrijd compleet: Obama en Romney hebben hun autonome Amerikanen erop geattendeerd dat ze niets anders zijn dan onzelfstandige aanhangsels van de overheid en van privé-kapitalistische winstberekeningen; dat dus het totale levensgeluk dat hun reëel bestaande Amerikaanse vrijheid oplevert verder niets is dan een derivaat van de definitie- en beslissingsmacht die overheid en ondernemers uitoefenen. En zij hebben hun volk deze status niet alleen nadrukkelijk ingeprent als zijn eigen behoefte naar “jobs”: daarin mag het zich bovendien onlosmakelijk verbonden zien met datgene wat ook zijn bazen en bestuurders voor hun doelen nodig hebben – “Amerika heeft werkgelegenheid nodig” (Romney). Inzoverre heeft elke Amerikaan niet alleen zijn job nodig, maar hij maakt zich met zijn behoefte tegelijkertijd sterk voor zijn aangeboren recht op het concurrentieoverwicht van Amerikaanse ondernemingen en de absolute superioriteit en onaantastbaarheid van de Amerikaanse staatsmacht wereldwijd: de kandidaten deden hun best te demonstreren dat in hun – en uitsluitend in hun – handen de identiteit tussen het zeer persoonlijke pursuit of happiness van elke Amerikaan en de doortastende macht van het Amerikaanse kapitaal en het Amerikaanse geweld op mondiale schaal gewaarborgd blijft.

Wat dat in het bijzonder betekent, hoe dat in detail functioneren moet, was daarbij van minder belang. Het kiezersvolk werd in ieder geval niet erg lastig gevallen met enigerlei samenhang tussen de vereisten, successen en tegenslagen, die elke Amerikaan bij het realiseren van zijn vrijheid aan den lijve ondervindt, en datgene wat de overheid en de economische leiders calculeren, beslissen en op de rails willen zetten. De verkiezingsstrijders hebben zich ertoe beperkt hun burgers in te wrijven dat ze niets anders willen en nodig hebben dan machthebbers die hun macht juist zo weten te gebruiken als elke Amerikaan van hen mag verlangen: dus totaal machtig, weinig gehinderd door allerlei bedenkelijkheden laat staan door terughoudendheid tegenover wat en wie dan ook, uitsluitend gericht op het welzijn van “our great nation” en haar sterk kapitalisme.

Dat was de enige schakel tussen de private nood en noodzakelijkheden en de mondiale ontplooiing van Amerikaanse grootheid en macht die de president en zijn uitdager uitdrukkelijk hebben aangeboden: in de gedaante van hun absolute persoonlijke geloofwaardigheid verder niets te zijn dan executanten van deze identiteit. In die zin hebben ze zich dag en nacht op alle zenders geprezen als vleesgeworden eenheid van deskundigheid omtrent de afhankelijkheden waarop de gewone hardworking american door overheid en economie wordt vastgepind – en in één adem als professionele machthebbers hun onvoorwaardelijke wil gedemonstreerd de macht van de grootste supermacht verder in stand te houden en te vergroten – desnoods steeds en overal.

Het ene voor het andere laten spreken: daarvoor heeft Romney geposeerd als slimme, succesvolle financiële ondernemer die bekend is met geldzaken en het creëren van jobs, inzake economie en handel het beëindigen van de respectvolle omgang met het klimaat of met China bepleit – en zijn economische deskundigheid met die van de machthebber in spe onderbouwt doordat hij zich inzet voor hogere militaire uitgaven en zich sterk maakt voor de “ militaire oplossing van de Iran-kwestie”. Omgekeerd Obama; hij heeft zich geprofileerd als kenner van de nood van zijn door de crisis geplaagde Amerikanen, een doener die met al zijn geldpolitieke macht voor een goed klimaat bij het creëren van jobs wil zorgen en hen zelfs een ziekteverzekering heeft verschaft – en vanzelfsprekend ook in de strijd tegen het terrorisme en voor het respect van de gehele wereld voor de Amerikaanse supermacht niet zal verzaken.

In dit quid pro quo zijn de twee tegenstanders – die volgens goed geĂŻnformeerde waarnemers de “duurste, hardste en vuilste verkiezingsstrijd uit de geschiedenis” voerden – het eens geworden bij nagenoeg elk onderwerp en hebben bijvoorbeeld inzake nationale energievoorziening duidelijk gemaakt waarvoor op dit gebied de “onafhankelijkheid van de VS van energie-import” per se noodzakelijk is – gewoonweg voor alles wat in de optiek van een Amerikaan het belangrijkste is aan Amerika, zijn job en zijn toebehoren tot het machtige land of the free: olie en gas made in de VS zijn de hefboom om “de economie aan te zwengelen en nieuwe jobs te creĂ«ren…” en “cruciaal voor de nationale veiligheid” – alsof elk voor zich en beide tesamen de vanzelfsprekendste zaak van de wereld zouden zijn.

Deze van de kiezende Amerikaan geëiste dialectiek van inzicht in de totale afhankelijkheid en onbegrensde trots op alles waarvan hij afhangt, is samengevat in de wondermooie zin: “Osama bin Laden is dead and General Motors is alive.” Dat behoeft en wil de Amerikaan, hardworker en patriot die hij is; en in deze rol waarderen hem zijn politieke leiders.

Noam Chomsky

vrijdag, januari 11th, 2013

Radicale kritiek uit het land van de onbegrensde vrijheid

Noam Chomsky is kennelijk een uitzonderingsgeval: enerzijds lid van de gerespecteerde academische elite, afdeling taalwetenschap; anderzijds een wereldbekende linksradicale criticus; enerzijds een overtuigde anarchist die met zijn kritiek buiten het kader van constructieve verbeteringsvoorstellen valt; anderzijds een intellectueel die erop staat met zijn anarchistische opvattingen juist dat te vertegenwoordigen waar het elke mens van nature om gaat – namelijk om vrijheid. Die behelst voor hem een geheel levensprogramma, de berging van een innerlijke schat aan materiële en morele eigenschappen en vermogens. Vanuit daar bekijkt Chomsky de wereld van het kapitalisme: of hij daarin zijn empathische voorstelling van het aangeboren streven naar vrijheid terugvindt. Het antwoord dat hij in talrijke lezingen en geschriften geeft, valt uiterst negatief uit. De maatschappelijke verhoudingen – vooral in de VS – wijken alomvattend af van het mooie zelfbeeld de thuisbasis van vrije zelfbeschikking te zijn: er heerst tirannie in de “vrije markteconomie”; de “democratische instellingen” camoufleren de dictatuur van de rijken; de “vrije wereldorde” is economisch gezien een rooftocht en op politiek gebied niets anders dan onderdrukking van staten en volkeren. Kapitalistische maatschappij, burgerlijke democratie, imperialisme – alles wat Chomsky in ogenschijn neemt, dient uitsluitend als materiaal en illustratie van het negatieve oordeel: burgerlijke democratie, kapitalistische markteconomie en imperialistische statenconcurrentie zijn niet wat ze voorgeven te zijn; ze zijn het tegendeel: een belemmering van het menselijke vrijheidsstreven, een schending van de vrijheidsbelofte van de democratie. Niets van het optreden van de economisch en politiek machtigen blijft gevrijwaard van deze kritiek – en niets van de beweegredenen die het doen en laten van deze machtigen werkelijk bepalen, kan zijn geloof in deze vrijheidsbelofte aan het wanken brengen. Hoe onbruikbaar een dergelijke kritiek is, daarvoor is het werk van Chomsky een schoolvoorbeeld.

I. Het kapitalisme: geen democratie

* “Profit over people” – een klassentegenstelling zonder haar economische inhoud

* Een vergrijp tegen de democratie

II. De democratische staat: geen heerschappij van het volk, maar dringend nodig voor de kinderen

* De anarchist als rechter over goede politiek

* De “reĂ«el bestaande democratie”: een hulpkracht van de private tirannie…

* … en een onmisbaar beschermingsmiddel tegen haar

III. De buitenlandse politiek van de VS: “Containing the Threat of Democracy” – een aanval op de zelfbeschikking van soevereine staten

* Kritiek op het imperialisme in de naam van zijn eigen principes

* Twee exemplarische zaken: de “koude oorlog” en de “neoliberale wereldorde”

IV. De vrije media: geen dienst aan de voorlichting van het volk

* Van de idealisering van de massa’ s als controlerende vrijheidsstrijders…

*… naar het hautaine pardonneren van hen als slachtoffers van manipulatie

* Van de kritiek op het morele hoogverraad van de intellectuelen aan hun roeping…

*… naar de instemming met het onbegrepen principe van de partijdigheid voor business en geweld: naar het patriottisme – het liefst niet ver van huis

zie: Gegenstandpunkt 4-12

Een munt, vele concurrerende natiestaten

zondag, oktober 28th, 2012

De euro werd ingevoerd als vooruitgangsmiddel voor alle lidstaten, als groeimotor voor heel Europa en als beslissende voorlaatste stap op weg naar de steeds verdergaande integratie van de Europese volkeren. De balans die de financiële crisis opdringt geeft een ander beeld: vooral de gemeenschappelijke munt met haar wereldwijde goede reputatie heeft een reusachtige overaccumulatie van private en publieke schulden bevorderd die op de financiële markten inmiddels niet meer kredietwaardig, dus ontwaard zijn. En de lidstaten van de muntunie hebben allesbehalve in gelijke mate geprofiteerd van de economische groei tijdens het decennium voor de crisis; veeleer hebben sommige landen – met name Duitsland – in de niet meer door valutagrenzen belemmerde concurrentie op de binnenmarkt zich aan hun buren verrijkt en aan de schulden, die de verliezers geaccumuleerd hebben en nu niet meer aflossen kunnen. In de crisis die de cohesie van hun valutazone en de waarde van de euro bedreigt, maken de betrokken naties – winnaars alsook verliezers van de concurrentie – duidelijk dat ze niettemin vasthouden aan hun uitgangspunt: ze willen en behoeven de euro als middel voor hun nationale verrijking en nationale zelfhandhaving en staan erop hem in die zin te gebruiken.

Dat veroorzaakt onderlinge conflicten: met zo grote woorden als “solidariteit” en “verantwoordelijkheid voor de euro” eist ieder land van het andere zich ter beschikking te stellen voor de respectievelijke nationale belangen en beschouwt het nationalisme van de partners als schadelijk voor het gemeenschappelijke geld. De zuidelijke eurolanden, die geen krediet meer krijgen op de financiële markten, eisen van het Noorden, vooral van Duitsland, de ECB toe te staan onbeperkt hun, door de financiële markten versmade, staatspapieren op te kopen en zo ondubbelzinnig te benadrukken dat de euro irreversibel is en alle pogingen de kredietwaardigheid van de lidstaten van de muntunie tegen elkaar uit te spelen gedoemd zijn tot mislukken. Per slot van rekening oefent de ECB de geldsoevereiniteit uit over de eurozone; zij kan geld scheppen en noodlijdende lidstaten solvent houden. Dat staan Duitsland en zijn partners haar echter niet toe – althans niet in een definitief zekerheid creërende omvang, want ze insisteren erop dat het geld dat zij bezitten een goed, waardevast, mondiaal gevraagd geld moet blijven en niet in inflatiegevaar mag geraken. Ze sommeren de lidstaten die “boven hun stand hebben geleefd” te bezuinigen en hun begrotingen op orde te brengen. Deze landen moeten de opleving van hun economie, het functioneren van hun staat en de levensstandaard van hun volkeren opofferen aan de eisen van het Europese geld en ophouden het te ondermijnen. De verliezers van de Europese concurrentie eisen van de winnaars de voordelen van hun succes te laten varen; de winnaars vergen van de verliezers de directe beschadiging en de neergang van hun naties.

Zo houden beide zijden vast aan de gemeenschappelijke munt en hun unie – en vinden juist daarom het nationale belang van de partners ondragelijk. Nooit aan het eigen, maar des te duidelijker aan het nationalisme van de anderen herkennen ze dat het nationale eigenbelang, de 17-voudige concurrentie tussen natiestaten onverenigbaar is met de eenheidsmunt. Dit besef leidt echter niet tot het opgeven van hun nationaal concurrentiestandpunt en hun soevereiniteit, maar tot zeer serieus bedoelde pogingen de respectievelijke andere machthebbers te onderwerpen aan hun toezicht en het door hen gedefinieerde Europa.

Dus ook het nieuwe stadium van de financiële crisis verschaft interessante ophelderingen:

– Over het geld dat de staten met hun soevereiniteit scheppen. Als zijn waarde bedreigd is zodra schulden die daarmee gemaakt werden niet meer afgelost worden, is het blijkbaar überhaupt slechts zo veel waard als deze schulden rentegroei dwz. kapitalistische geldvermeerdering garanderen: het moderne geld wordt in het leven geroepen ter gebruikmaking van de samenleving voor de winst – en zijn kwaliteit hangt ervan af in welke mate dit bestaansdoel gerealiseerd wordt. Zelfs de koopkracht van de laatste werknemer is ervan afhankelijk dat zijn uitbuiting voor de kapitalisten rendeert.

– Over de vermetele creatie van een muntunie van concurrerende natiestaten. Ze scheidt wat bij nationale valuta’s vereend is: de leden hebben hun geldsoevereiniteit prijsgegeven om door deelname aan een beter, kredietwaardig geld hun nationale kapitaalgroei te versnellen. De schulden die ze maken voor de versterking van hun vestigingsplaats blijven daarbij nationale aangelegenheden en gaan de partners en het gemeenschappelijke geld niets aan. De crisis brengt aan het licht dat staatsschulden en de waarde van het geld helemaal niet te scheiden zijn. Dat betekent echter niet dat de EU-partners inzake schulden en geld nu de handen ineen slaan. Ze vechten onderling om naast de euro ook hun concurrentie te behouden.

– Over het Europese vredes-project. Het is geen afschaffing van het nationale egoïsme, maar binnen de EU als tegenover de rest van de wereld een imperialistische activiteit. In de permanente crisis waarin economische vooruitgang en welvaart voor de lidstaten niet meer beloofd wordt – beide worden immers opgeofferd voor de redding van de euro – haalt men als laatste overtuigende reden voor de impopulaire Europese integratie momenteel vaak aan dat elke EU-staat op zich, ook de grootste, simpelweg veel te klein is om nationale belangen door te drukken in een wereld waarin alleen nog de VS en China het voor het zeggen hebben.

Een uitgebreide toelichting van deze stellingen in: Gegenstandpunkt 3-12

De toestand van de arbeidersklasse in Europa

zaterdag, april 28th, 2012

Een korte tussenbalans ter gelegenheid van de Dag van de Arbeid

1.

Europa verkeert in een schuldencrisis. Zoiets gebeurt als internationale financiĂ«le investeerders weigeren een staat vers geld te lenen. Ze schatten in dat deze staat voor hen niet langer lucratief is, dat hij op den duur de rente die hij voor hun kredieten verschuldigd is niet langer garanderen kan. En als zo’n staat niet geschikt lijkt om banken en beleggingsfonds te verrijken, investeren ze nu eenmaal niet meer in zijn begroting. Dan is de staat failliet en kan zijn deuren sluiten. Dat een staat met al het maatschappelijke leven dat van hem afhankelijk is voor het financiĂ«le kapitaal rendeert, is blijkbaar zijn eerste bestaansvoorwaarde. Als hij geen rente meer betalen kan aan zijn schuldeisers heeft hij “boven zijn stand geleefd”, was alles zinloze verspilling wat hij ondernomen en ingericht heeft.

2.

Wat is er aan de hand als een staat de rente voor zijn schulden niet meer betalen kan? Dan zijn de inkomsten uit belastingen niet meer voldoende, noch voor de uitgaven die de regering noodzakelijk vindt, noch voor de verschuldigde rente. Dat de inkomsten niet voldoen, was echter al de reden daarvoor dat de staat ĂĽberhaupt schulden maakt. Als de geldgevers hem niet meer toestaan verdere, nieuwe schulden te maken, geloven ze niet langer dat zijn beleid erin slaagt uit de samenleving de benodigde belastingopbrengsten te halen die de schulden tot duurzaam sprankelende geldbronnen maken. Ze betwijfelen dus dat hun schuldenaar bereikt wat blijkbaar het doel is van zijn schuldeneconomie: zijn samenleving tot een winstmachine te vormen, die door de groei van de economie en de inkomsten en winsten die ze voortbrengt jaar in jaar uit groeiende belastingen oplevert. Als een staat failliet is, haalt het kapitaal op zijn territorium onvoldoende winst uit zijn arbeidskrachten en groeit niet in die mate die noodzakelijk is om de staatsuitgaven voor het regeren van de samenleving en voor de bevordering van de economie te rechtvaardigen.

3.

Alle landen in Europa die bedreigd zijn door het wantrouwen van hun schuldeisers vinden kennelijk niets belangrijker dan het vertrouwen van de financiële markten ijlings terug te winnen. Maar hoe?

Het lukt via de aanpassing van de staatsuitgaven aan de veel te kleine inkomsten, zodat deze weer de rente opleveren waar alles van afhangt. En hoe vermindert de staat zijn uitgaven – zonder in dezelfde mate ook zijn inkomsten te verminderen, dus het liefst zonder de economie te beschadigen die toch al te weinig afwerpt, te weinig groeit en meer moet groeien? Hij bezuinigt op het leven van het volk.

In Griekenland wordt er inmiddels honger geleden; de pensioenen en het karige officiële minimumloon, waar ook de andere lonen in het land aan gekoppeld zijn, worden om meer dan 20% verlaagd. In de publieke sector worden tienduizende mensen ontslagen, en dat is pas het begin; de werkloosheid heeft een derde-wereld-niveau van 25% bereikt. In Spanje, Portugal etc. is het niet beter. Daar is bijna een gehele, vaak goed opgeleide jonge generatie zonder baan, zonder middelen en zonder perspectief. Op AOW, ziektekosten en loon wordt daar op soortgelijke wijze bezuinigd als in Griekenland; tegelijkertijd moeten de verarmde burgers met steeds hogere belastingen, accijns en heffingen de staatskas spekken.

Onafhankelijk ervan of de financiële situatie van de bewuste staten daardoor verbetert, wekt de demonstratieve meedogenloosheid tegenover de nood en de behoeftes van het gewone volk al een glimp van vertrouwen op de financiële markten: regeringen die hun volk zo consequent verarmen, moeten op de goede weg zijn. De armoede van het volk is de reddingsanker van de staat.

4.

In feite wordt de financiële situatie van de Europese crisislanden door de bezuinigen niet verbeterd. De staatsuitgaven dalen weliswaar, maar de staatsinkomsten nog meer omdat het bezuinigingsbeleid het economische leven in het land stillegt. Dus – zo de conclusie van de Europese politiek – hebben de landen behalve het consolideren van de begroting, dat niet stoppen mag, ook nog economische groei nodig. En hoe creëert een staat kapitaalgroei zonder grote nieuwe uitgaven, economische groei die niets mag kosten?

Alweer door het goedkoper maken van het volk – nu in de rol van de kostenfactor arbeid. De Duitse bondskanselier Merkel heeft een dringend advies voor de Europese partners: zij moeten arbeidsmarkthervormingen doorvoeren zoals Duitsland die al heeft doorgevoerd: zij moeten de ontslagbescherming versoepelen, de arbeidsmarkt flexibiliseren dwz. geregelde arbeidsverhoudingen afschaffen en door flexwerk en tijdelijke contracten vervangen. Überhaupt moeten Frankrijk, Italië en eigenlijk alle landen de Hartz-wetten van kanselier Schröder, Merkels voorganger, invoeren: de werkloosheidsuitkering op bijstandsniveau (Hartz IV) en de dreiging zelfs die nog te schrappen, heeft de werklozen genoodzaakt elke baan tegen elk loon aan te nemen en een fameuze lagelonensector gecreëerd. Een duidelijk signaal: de redding van Europa heeft meer kapitaalgroei nodig middels meer armoede van de arbeidersklasse.

5.

Duitsland is de grote uitzondering in Europa. In de crisis speelt het de voorbeeldrol en de rol van tuchtmeester voor de buurlanden. Het heeft alles juist gedaan – het krijgt onbeperkt krediet op de financiële markten, zijn economie groeit en boekt recordwinsten, er zijn miljoenen nieuwe banen.

En hoe komt dat? Daardoor dat Duitsland zijn arbeiders reeds een half decennium voor de grote financiĂ«le crisis de verarming heeft opgedrongen die de andere landen, waaronder natuurlijk Nederland, nu moeten nadoen. Het feit dat de arbeiders gedwongen (en bereid) zijn alles te accepteren, heeft een lagelonensector laten groeien waar momenteel bijna een kwart van de beroepsbevolking voor minder dan 9 euro per uur werkt. Vanwege de permanente bedreiging door Hartz IV en de lagelonen-concurrentie zijn dan ook de lonen voor “normale” banen gedurende een decennium reĂ«el gedaald. Politiek, economie en media in Duitsland zijn er niet beschaamd over dat ze het bestaansniveau van de arbeidersklasse naar beneden hebben hervormd, ze zijn er trots op: thans werken in Duitsland meer mensen meer uren en productiever dan ooit, en dat voor minder geld dan enkele decennia geleden. Wat een succes! Zo heeft de Duitse economie namelijk haar concurrentiekracht teruggewonnen. Ook voor het voorbeeldige Duitsland geldt: de rijkdom van de natie berust op de armoede van de meerderheid van haar burgers.

Winst: goed – te veel winst: erg

zaterdag, april 28th, 2012

Ook zo kan men het kapitalisme (niet) bekritiseren

Sinds zijn bestaan is er veel ontevredenheid over het kapitalisme. Tegenwoordig bijvoorbeeld bij Attac, bij de voorstanders van een “onvoorwaardelijk basisinkomen”, bij de “verontwaardigden” in diverse Europese landen of bij de “occupy-beweging”. Deze bewegingen bekritiseren het kapitalisme vanwege zijn onmiskenbare hemeltergende “uitwassen”. Het is inderdaad niet moeilijk te ontdekken dat aan de ene kant de rijkdom en aan de andere kant de armoede voortdurend groeit. Even opvallend is de wijdverbreide bestaansonzekerheid die voor veel mensen betekent dat reeds een ongelukkige omstandigheid – ontslag, ziekte, psychische problemen, een familiedrama, een miskoop, een slechte raad opgevolgd – tot een individuĂ«le ramp leidt. En ook de maatschappelijke gevolgen van het kapitalisme worden aan de kaak gesteld. Wereldwijd nemen honger en ellende toe; het ecologische milieu wordt voortschrijdend vernietigd en, niet in de laatste plaats: er zijn een aantal oorlogen, kleine en grotere.

Het kapitalisme zelf heeft er echter geen last van. Het groeit en groeit, al deze rampen hebben hem op den duur niet geschaad; veeleer heeft het zich – zoals men bewonderend zegt – doorgezet als superieur economisch systeem en inmiddels de gehele wereld bezet.

In het centrum van dit systeem staat de winst. De gehele economie berust erop dat iemand kapitaal voorschiet; en zij die dit doen – de kapitalisten, ook “de economie” genoemd – doen dit met de bedoeling en in de verwachting dat het kapitaal, vermeerdeerd met winst, naar hen terugstroomt. Zonder winst in het vooruitzicht schieten ze geen kapitaal voor. Dit basisprincipe van de kapitalistische economie trekken de critici uit het brede spectrum van Attac tot Occupy allesbehalve in twijfel. In volledige overeenstemming met de principes uit het macro-economische leerboek beschouwen ook zij de winst als een onontbeerlijk instrument van de economie: vanzelfsprekend moeten er ondernemers zijn die een bedrijf, een handelsonderneming of een bank oprichten, en daarom verdienen ze ook daarvan persoonlijk te profiteren; zodoende bewerkstelligen de ondernemers wat blijkbaar niet iedereen vermag: ze produceren dingen die “wij allen” nodig hebben, en opdat ze kunnen doorgaan en steeds meer produceren, is het gerechtvaardigd en zinvol dat het ingezette kapitaal vermeerderd met winst terugkomt; zo zijn ze in staat ervoor te zorgen dat de goederenproductie zowel plaatsvindt alsook uitgebreid wordt omdat ze immers ook hun investeringen uit de winst betalen. Eigenlijk, aldus deze critici, heeft de winst een nuttige economische functie: namelijk de mensheid een steeds beter leven te bezorgen. Vandaar dat de leus van de Amerikaanse occupy-beweging luidt: “People over profit”. Daarmee wordt bedoeld dat de winst dienstbaar aan het volk moet zijn; “People against profit”, wordt er juist niet gezegd.

Nu klagen deze critici echter zelf over alledaagse toestanden in het kapitalisme die kennelijk het tegendeel zijn van een steeds beter leven. Dit feit heeft twijfels gewekt aan de winst: heeft die daadwerkelijk de nuttige functie die men daaraan toeschrijft? Maar deze twijfel gaat niet zo ver dat men de winst op zich wil afschaffen; veeleer bestaat de momenteel wijdverbreide kritiek daarin de winst ontaarding te verwijten; hetgeen de critici beklagen, noemen ze “uitwassen” en hebben zo zonder verder onderzoek besloten het bekritiseerde als een afwijking van het eigenlijk goede principe te beschouwen. De winstmakers zouden niet aan hun economische taak, maar uitsluitend aan zichzelf denken, derhalve door “overdrijving”, “ontketening”, “hebzucht” de eigenlijk goede zaak vertekenen, ontsieren, misbruiken, haar wezenlijke doelbestemming perverteren – zodat het kapitalisme helemaal niet meer op zichzelf lijkt, maar ontaard is tot een “turbo-kapitalisme”. En daaruit komen dan, volgens de kritiek, al de schandalige “uitwassen” voort. Consequenterwijs zien deze critici het als hun missie de winst als het ware terug te snoeien tot zijn werkelijke functie, namelijk door deze “ontketende” winstmakers aan te klagen en te beteugelen:

Het zijn de machtigen dezer aarde die het onheil aanrichten: de concernchefs willen voortdurend niets anders dan fusioneren en hun beurswaarde verhogen – maar ze zouden moeten ophouden met het najagen van de fetisj “grootte”; de financiĂ«le kapitalisten produceren uit “hebzucht” louter “sneeuwbalsystemen” en “geldbubbels” – maar ze zouden moeden ophouden met het staren op de fetisj “geld” en in plaats daarvan weer dienstbaar zijn aan de eerlijke winst; de belangrijke staten ondersteunen met hun dwaze geloof in het “neoliberale model” deze fatale ontwikkelingen of hebben die zelfs veroorzaakt – maar ze zouden zich moeten distantiĂ«ren van hun fetisj “alle vrijheid voor het kapitaal”.

Dat alles is een slechte grap: de toonaangevende instanties – het industriĂ«le en het handelskapitaal, de financiĂ«le branche en de staten – worden beschuldigd onder een collectieve waan te lijden. Als die zo alomvattend zijn werking doet, zou men dan als kritisch mens niet kunnen vermoeden dat het helemaal geen waan is maar de kapitalistische realiteit? Daar bestaan namelijk geen goede winsten in plaats van “overdreven”, “onbeteugelde”, “ontaarde” winsten. De makers van deze realiteit, de kapitalisten, door de staten ertoe gerechtigd en als economische hoofdrolspelers in elk opzicht ondersteund, vinden aan de winst enkel één aspect interessant: hij moet meer worden. Wanneer ze hun productie voortdurend uitbreiden en revolutioneren en daarvoor de winst (en bovendien krediet) gebruiken, dan doen ze dat niet om de mensheid met meer goederen, maar om zich met meer winst te verblijden. En dit meer kent geen maat, dus ook geen “overdrijving” of “bovenmatigheid”. Om het abstract uit te drukken:

Als men een voorgeschoten kapitaal vermeerderd terug wil krijgen, worden twee geldsommen met elkaar vergeleken, de tweede moet groter zijn dan de eerste. Hoeveel groter, daarvoor is er geen maat; het streven is mateloos, in de dubbele betekenis van het woord. De geldvermeerdering meet zich uitsluitend aan zichzelf, en ze verloopt hoe succesvoller hoe groter de tweede geldsom is in vergelijking met de eerste; vandaar dat degene die het beroep winstmaken uitoefent mateloos moet zijn. Als men dit per se opvatten wil als een kind kan men het “hebzucht” noemen, maar het is nu eenmaal de “hebzucht” die een kapitalist betaamt die zijn vak serieus neemt. Deze mateloosheid is de spil waar de kapitalistische praktijk om draait: daar heerst concurrentie waarin iedereen zich bewijzen en handhaven moet. Daar bestaat geen winstbeperkingscontract – en ook de overheid schrijft geen winstbovengrens voor – veeleer moet elke kapitalist trachten dat zijn kapitaalvermeerdering groter is dan die van zijn concurrenten. In hun concurrentie zetten de kapitalisten elkaar dus aan tot deze mateloze kapitaalvermeerdering. Wie achterop raakt riskeert helemaal af te vallen. Dit is de objectieve noodzaak die voortkomt uit de concurrentie, door haar wordt opgelegd en aangedreven.

Ook zonder in details te treden over het hoe en waarom van de onafwendbare “uitwassen” is toch een ding duidelijk: voor degene die middels een kapitaalvorschot een kapitaalsurplus wil behalen, bestaat de gehele wereld uit een verzameling van geldgrootheden die hij met elkaar vergelijkt volgens de grondregel: de opbrengst moet groter zijn dan het voorschot. Daarbij worden de arbeid en de natuuromstandigheden die deel uitmaken van het kapitaalvoorschot uitsluitend beschouwd als te minimaliserende kostenfactoren die maximale resultaten moeten opleveren. Zo worden ze benut voor datgene waar het op aankomt, het behalen van een zo groot mogelijk kapitaalsurplus. Dit wetend, is het toch zeker geen vergezochte bewering dat de arbeiders en de natuur daarom voortdurend de dupe worden, hetgeen blijkt uit zowel de wereldwijde alledaagse bestaansonzekerheid en verwoesting van levens als uit de wereldwijde alledaagse kleine en grote zogenaamde “milieurampen”.

De moderne critici willen zich niet bezighouden met de economische natuur van deze onvermijdelijke gevolgen. In plaats daarvan leggen ze zich helemaal toe op de menselijke kant: “overdrijving”, “ontketening”, “hebzucht” etc. zijn immers slechts uitdrukkingen voor menselijk wangedrag, hetzij op grond van een karaktergebrek, hetzij op grond van onwetendheid of verblinding. Volgens hen is het dit wangedrag dat leidt tot al die “uitwassen”. Het economische systeem moet dus niet veranderd worden, maar de omgang van de mensen daarmee. Natuurlijk is dat ook een oproep aan “ons allen”: iedereen kan “bij zichzelf beginnen”, kan zijn “ecologische voetafdruk verkleinen”, “solidair gedrag vertonen”, “opstaan tegen discriminatie en racisme” etc. etc. Dat ze enkel het “voetvolk” zijn, weten deze critici echter ook, en het is hen duidelijk: er kan zich alleen iets veranderen als de machtigen zich veranderen – zij moeten omdenken. Dit is het hoofddoel van de demonstraties en acties die de machtigen toeroepen: “Dat kunnen jullie ons niet aandoen!” – om dan Ăłf verontwaardigd of teleurgesteld te constateren dat die het wel degelijk kunnen, Ăłf, zoals Attac, met constructieve voorstellen te komen hoe men “het” beter zou kunnen maken. Dit laatste is na de slechte grap over de collectieve waan van de toonaangevende instanties van de wereld de tweede slechte grap: de aanklachten tegenover de machtigen dezer aarde komen allemaal neer op een blijk van vertrouwen in hen die de totale winstproductie hebben opgericht als basis van de rijkdom van hun macht: als jullie veranderen, kan ook de wereld verbeterd worden! Zo zijn degenen die op de beklaagdenbank zitten tegelijkertijd degenen die de reden voor de klachten uit de wereld moeten helpen. En de critici van het kapitalisme, Attac en andere bewegingen, spelen met hun bezwaren de achtergrondmuziek voor steeds hetzelfde tafereel: kapitalistische rijkdom aan de ene kant en groeiende ellende aan de andere kant. Ze kennen de schuldigen, aan wie ze onvermoeibaar – kritisch en verontwaardigd – appelleren.

Wat de VS stoort aan Iran

donderdag, april 19th, 2012

Terwijl de inlichtingen- en subversiedienst CIA eind februari vermeldde dat volgens zijn informatie het eerder onwaarschijnlijk is dat Iran een atoomwapen produceert, dreigde president Obama begin maart ter gelegenheid van het bezoek van de IsraĂ«lische premier Netanjahu onverholen met oorlog, gegarneerd met de belofte: “Ik bluf niet!”

Het zodoende verder op- en uitgebouwde oorlogsscenario tegen de Islamitische Republiek wordt bepaald door twee protagonisten: de VS en Israël. Hun bevoegdheid tot preventieve nucleaire ontwapening van Perzië wordt door de westerse publieke opinie in principe niet in twijfel getrokken, alhoewel de een, Amerika, zijn kernwapens niet alleen gebruiksklaar houdt, maar deze ook al twee keer met doorslaand succes en blijvende gevolgen heeft getest. De andere protagonist, Israël, bezit de bom zonder dat zijn beschermingsmacht en haar bondgenoten dat verwijtbaar achten. En in tegenstelling tot Iran heeft Israël het non-profileratieverdrag (NPV) nimmer geschonden – om de eenvoudige reden: het heeft die nooit ondertekend.

Dat Iran wegens het verrijken van uranium zich geconfronteerd ziet met deze oorlogsverklaring op afroep door twee zo vredelievende tegenstanders van geweld als politiek middel – ondersteund niet alleen door de NAVO-leden, maar met uitzondering van Rusland en China door de complete relevante statengemeenschap met hun financieel en economisch embargo – komt niet voort uit een afkeer tegen dit verschrikkelijke wapen en hangt er ook niet van af of Teheran werkelijk van plan is dit wapen te bemachtigen.

Het is veeleer zo: De Islamitische Republiek Iran ontstond uit de (in het Westen ongewenste) omverwerping van het sjah-regime; ze begrijpt zich als een staat die hogere waarden, namelijk de wet van Allah naleeft, en ze treedt militant-alternatief op tegen de hegemonie en de waarden-canon van het democratische imperialisme. Ze veroorlooft zich dus met haar anti-westerse en islamitische opstelling een soort vijandschap tegen het westerse systeem, probeert partners te winnen en biedt zich aan als partner voor staten die opponeren willen tegen het VS-overwicht. Iran bestrijdt de hegemonie van de VS in een regio waar deze “vitale belangen” hebben, van de energieverzorging en de onduidelijke machtsverhoudingen tengevolge van de “Arabische lente” tot de aanstaande omverwerping van de regering Assad in SyriĂ«; om maar niet te spreken van de nasleep van de Irak-veldtochten en van de veiligheidspartner IsraĂ«l, dat zijn staatsoprichtingsproces ten koste van de Palestijnen nog lang niet heeft voltooid. In de ogen van de VS vormt Iran bovendien een bedreiging omdat het middelen heeft om zijn anti-Amerikaanse activiteiten kracht bij te zetten. Door zijn olie-inkomsten beschikt het tot nu toe over economische en militaire potenties die hem in staat stellen Amerikaanse directieven niet alleen te negeren maar ook daartegen op te treden. Voor de door de VS geleide mooie vrije wereld van het democratische imperialisme is Iran dus een gevaarlijke stoorfactor en wordt navenant behandeld. Dat betekent: de VS en hun partners eisen en bevorderen een “regime change”.

In deze context staat dus het Iraanse nucleaire programma resp. de bestrijding daarvan door de VS en Co. Voor hen is het niet pas dan ondragelijk als daaruit een atoombom voortkomt, maar het is vanaf het begin onaanvaardbaar omdat reeds de opbouw van kerntechnologie per definitie de mogelijkheid biedt om naast kerncentrales ook kernwapens te produceren. Wat betreft de bondgenoten en partners van de VS geldt zo’ n vijandschap natuurlijk niet. Duitsland, dat evenals de ajatollahs officieel en voor alle tijden kernwapens heeft afgezworen, beschikt nochtans al lang over datgenen wat Iran nog aan het ontwikkelen is: een hoogmoderne kerntechnologie. Japan en Canada krijgen ondanks alle concurrentie om wereldmarkt en wereldmacht nooit problemen met de controle-instanties van het NPV. In tegendeel: de VS als zelfbenoemde opperste bewaker van dit verdrag gaf hen uitdrukkelijk toestemming tot ontwikkeling van het volledige nucleairtechnische spectrum. Tegenover de Republiek Iran worden de mogelijke andere toepassingen van verrijkt uranium echter als aanleiding genomen om het door het verdrag toegestane civiele gebruik van kernenergie te verbieden. In plaats daarvan wordt het inspectieregime ingezet als chicaneus controleregime, dat vooral als officieel gesanctioneerde tussenstatelijke inlichtingendienst ageert. Daarbij verzwijgen de controleurs geenszins dat Teheran het wantrouwen in zijn nucleair-technologische pogingen uitsluitend zou kunnen sussen door het programma stop te zetten.

Iran te beletten het gebruik van kernenergie zo ver te ontwikkelen dat het in staat is nucleaire wapens te bouwen, is blijkbaar een pretentieuzer doel dan alleen maar het verhinderen van een daadwerkelijke nucleaire bewapening. Dienovereenkomstig groot gedimensioneerd zou dan ook een militaire aanval moeten zijn, óf door de Israëlische luchtmacht als solo-actie, dwz. slechts met logistische en wapentechnische NAVO-ondersteuning, óf als joint venture met de VS. Geen wonder dat daartegen, vanwege de onafzienbare gevolgen, zelfs de generale staf van het Israëlische leger nog bezwaren opwerpt.

Vandaar dat voor Obama het repertoire van de wereldmacht ter eliminering van het Iraanse stoorgeval nog niet uitgeput is, en zijn dreiging met een militaire aanval als ultima ratio moet de al te strijdvaardige IsraĂ«lische vriend voorlopig in toom houden. Anders dan bijvoorbeeld bij het uitschakelen van Gaddafi geven de VS in het geval Iran de leidende rol niet uit handen. Er worden rechtvaardigingen gefabriceerd die de VS de bevoegdheid tot elke maatregel geven en de “statengemeenschap” noodzaken zich daarbij aan te sluiten, en die gezien hun “plompheid” en “ongeloofwaardigheid” doen denken aan het onvergetelijke optreden van Colin Powell, Bush’ s minister van Buitenlandse Zaken, in de VN-Veiligheidsraad met zijn onweerlegbare bewijzen voor de massavernietigingswapens van Irak. Een vermeend door Teheran beraamd attentaat op de Saoedische ambassadeur in de VS is volgens Amerikaanse lezing gelijk te stellen met de planning van een terroristische aanslag op Amerikaans grondgebied en komt dus in de buurt van 9/11: de Iraanse regering – een “terreurregime” dat de soevereiniteit van andere staten niet respecteert en de VS op hun eigen territorium wil aanvallen. Daaruit leidt de Obama-regering het recht af Iran aan te vallen ook zonder internationale medewerking resp. VN-mandaat. Daarop vooruitlopend scheppen de VS ingrijpende feiten, vooral de unilaterale sancties (die in het volkerenrecht gelijkstaan met krijgshandelingen) en confronteren Rusland en China zo met de vraag of ze zich dat willen laten gevallen. Duitsland en de EU maken inmiddels zonder strubbelingen deel uit van het anti-Iran-front; ze werken met eigen sancties mee aan het “verlammen” van Iran.

Hun maatregelen beogen de ruĂŻnering van Iran: alle middelen waar deze staat over beschikt, worden bestreden. Met de krachten van een supermacht wordt het voorbereidende werk gedaan om Iran definitief op de knieĂ«n te dwingen. De VS laten duidelijk blijken dat de nu in werking tredende economische sancties niet slechts het Iraanse nucleaire programma moeten blokkeren. Ze moeten Iran’s op gas- en olieverkoop berustende nationale economie ontwrichten en het land afsnijden van het internationale geldverkeer, dus alle geldbronnen uitdrogen waar het zijn weerstand tegen de VS mee financieert. Zo moet Iran internationaal geĂŻsoleerd worden.

Door de “Patriot Act” heeft de Obama-regering elk economisch verkeer met Iraanse banken als witwassen van geld en bedreiging van de “Homeland Security” gedefinieerd. Elke onderneming uit derde landen – de Amerikaanse ondernemingen is het verkeer sowieso al lang verboden – die handelsverdragen afsluit met Iran en tegelijkertijd bij een Amerikaanse bank een rekening heeft, riskeert een aanklacht wegens een zwaar vergrijp en loopt de kans te worden buitengesloten van het zakenverkeer met de VS.

Staten in het Midden-Oosten die onder president Bush nog aarzelden zich in te voegen in het front tegen Iran omdat ze niet nog een oorlog in de regio wilden, worden door het creĂ«ren van een “oorlogsachtige situatie” bij deze betrokken. Door de sancties ondervinden ook Iran’s buurlanden economische schade; en indien ze deelnemen aan de boycotmaatregelen zijn ze frontstaten tegen Iran. Daarvoor worden de Golfstaten door de VS van alle noodzakelijke militaire middelen voorzien. Als opmarsgebied voor de VS onontbeerlijk, mag Bahrein de opstand van zijn bevolking neerslaan met behulp van Saoedi-Arabische interventietroepen, en zelfs de vriendschappelijke kritiek op Saoedi-ArabiĂ« wegens “democratisch deficiet” blijft achterwege sinds de confrontatie met Iran op de agenda staat. De burgeroorlog in SyriĂ« resp. de strijders tegen de regering kunnen op veel Amerikaanse sympathie rekenenen, omdat zo een bondgenoot van Iran en zijn belangrijkste steun in het Midden-Oosten behoorlijk verzwakt wordt.

Tamelijk onverschillig registreert de democratische publieke opinie ook de overgang van de VS-regering van “the war on terror” naar een terroristische guerillaoorlog: blijkbaar voeren CIA en Mossad naast preventieve executies van leidende Iraanse wetenschappers ook sabotages uit, zoals het oplopende aantal “ongelukken” en de wormaanval op de besturingssoftware van Iraanse kerncentrales duidelijk bewijzen.

Als de regering in Teheran – in dit geval in overeenstemming met de anders hier te lande als “democratisch alternatief” voor Ahmadinedschad en de mullahs zeer gewaardeerde oppositie – van krijgshandelingen spreekt, heeft ze weliswaar gelijk; maar de VS en hun helpers voelen daardoor alleen maar hun verwachting bevestigd op de goede weg te zijn, omdat de vijand kennelijk geraakt werd als hij zich geraakt toont.

Propaganda voor verarming

vrijdag, april 13th, 2012

Hoe de bevolking klaargestoomd wordt voor bezuinigingen

De crisis op de financiële markten is uitgegroeid tot een staatsschuldencrisis. De reddingsmaatregelen met reusachtige staatskredieten die de financiële branche en de eveneens noodlijdende reële economie voor de collaps moesten behoeden, vormen dermate gigantische schuldenvolumes in de begrotingen dat de investeerders meer en meer hun vertrouwen verliezen. In de meeste staatspapieren investeren ze alleen nog tegen hogere rentes; niet weinige staten moeten kredietweigering vrezen. Daarmee begint de volgende fase die het uitgangspunt van de crisis op een nieuw niveau reproduceert. Ontwaarde staatspapieren, schuldenkwijtschelding als van Griekenland, het mogelijke volledige bankroet van een land: dat alles dreigt een nieuwe bankencrisis te veroorzaken, want de grote banken behoren tot de belangrijkste investeerders in staatsobligaties die steeds meer in waarde dalen. Als gevolg daarvan doemt een nieuwe, veel diepere recessie op, uiteindelijk het einde van het geld waarvan iedereen gebruik maakt. Alles staat op het spel. De cruciale kwestie in beurzen en tijdens politieke topontmoetingen luidt: wie redt de toenemend insolvent wordende redders, de staten die bij de geredde financiële hoofdrolspelers hun kredietwaardigheid verliezen?

Dit zijn kwesties waarbij de volkeren uitsluitend in een opzicht een rol spelen: ze zijn de flexibele massa die moet opdraaien voor alle gevolgen en vereisten die de commerciĂ«le en politieke kopstukken noodzakelijk achten. Wat de gevolgen betreft heeft de meerderheid van de bevolking in de diverse Europese lidstaten haar ontwaarding als arbeidsmateriaal al lang aan den lijve ondervonden. Tengevolge van de crisis moesten de mensen loon inleveren of ze hebben meteen hun baan verloren. Wie zijn lening niet aflossen kan, verliest zijn koopwoning en blijft met zijn schulden zitten. Wie zijn spaargeld bij zo’ n verkeerde bank als Lehmann heeft gestald, raakt ook dat kwijt. En terloops komt men te weten dat het aantal hongerlijders in de afgelopen drie jaar met 40 miljoen is gestegen, omdat grote financiĂ«le investeerders wegens gebrek aan alternatieve investeringen op de grondstof- en levensmiddelenmarkten spekuleren en het voedsel voor steeds meer mensen definitief onbetaalbaar maken.

En er ligt nog meer in het verschiet. Sinds de enorme staatsschulden dagelijks de voorpagina’ s halen, kent de mensheid de verarming niet alleen als voorbije, maar ze komt opdagen als aangekondigde vereiste, als groots opgezette politieke strategie. De sociale demontage op grote schaal, meestal gepaard met belastingverhogingen, wordt namelijk door alle euro-staten als uitstekend middel beschouwd om het vertrouwen van de financiĂ«le kapitalisten in hun staatsobligaties te herstellen. Daarbij gaat het om alles of niets: om het overleven van de euro. Duitsland, het succesmodel in Europa, gaat er prat op dat het sinds de rood-groene regering onder kanselier Schröder het sociale sloopwerk voorbeeldig heeft uitgevoerd, en oogst daarmee bij zijn buren geen verachting, maar respect en jaloerse blikken. Maar dat volstaat nog lang niet. Het bereikte moet gehandhaafd en uitgebouwd worden, en door de verankering van de schuldenrem in de grondwet is de verdere toepassing van het paardenmiddel gegarandeerd.

Zoiets moet de massa uiteraard verwerken. In de praktijk sowieso. Maar opdat het volk ook gewillig doet wat hem opgedragen wordt, moeten de harde ingrepen ook als intellectueel verwerkbaar voorgesteld worden om begrip en toestemming te wekken. Politiek en publieke opinie doen in ieder geval hun best om de burger te voorzien van de geestelijke oriëntatie die nodig is om het crisisbeleid te ondergaan.

“De maatregelen van de regering zijn alternatiefloos”

Dit is het eerste, in steen gebeitelde argument dat de regeringen het volk inprenten. De boodschap is duidelijk: tegen de achtergrond van rigide bezuinigingen moet niemand het in zijn hoofd halen om te pleiten voor het ontzien van of meer terughoudendheid tegenover gepensioneerden of sociaal zwakken. Want die is er niet, de alternatieve handelswijze die sommige organisaties of linkse politici her en der voorstellen. De regering beweert niet over het betere argument voor haar optreden te beschikken waar ze andere voorstellen als slecht onderbouwd mee verwerpt – ze ontkent simpelweg het bestaan van alternatieven. En daarmee is elk bezwaar argumentloos tot onmacht veroordeeld. De regering voert een objectieve noodzaak uit die geen andere keuze toelaat. Zo dient de mensheid het te beschouwen.

Ongetwijfeld een interessante mededeling voor de aangesproken volkeren: het herstel van dit soort economie die hen als onafwijsbaar levensmiddel wordt opgedrongen, is uitsluitend door een radicale verslechtering van hun levensomstandigheden te bewerkstelligen, en dit niet slechts tijdelijk, maar zo duurzaam als de bezuinigingsorgieën op AOW, gezondheid en andere sectoren gepland zijn. Niet met boze bedoelingen, maar omdat de wetmatigheden van onze economie zoiets vereisen. Serieus genomen is dit natuurlijk een vernietigend oordeel over dit economische systeem. Zo is het echter niet bedoeld; bedoeld is het als bewijs voor de noodzakelijkheid van harde ingrepen.

Daarbij heeft de met het argument objectieve noodzaak voorgeschreven verslechtering van de levensomstandigheden blijkbaar niets te maken met een fysiek tekort dat tijdelijk zou dwingen tot beperking van de leefwijze. De financiĂ«le crisis is diep – maar geen natuurramp heeft de oogsten vernietigd, geen hectare akker is verdwenen, fabriken en machines voor de productie van eetbare en nuttige dingen zijn er net zo rijkelijk als handen die zouden kunnen werken. Alle materiĂ«le voorwaarden voor een degelijke voorziening van de mensen zijn aanwezig. Maar omwille van geldopbrengsten, waar het gebruik van al deze factoren aan onderworpen is, wordt op de levensstandaard van de werkende mensheid bezuinigd opdat deze opbrengsten weer kunnen uitpakken naar tevredenheid van hun grote profiteurs. De financiĂ«le branche verliest met het oog op de opgehoopte staatsschulden haar vertrouwen in de staatspapieren en eist nieuwe bewijzen voor hun soliditeit voordat ze verdere leningen aan de staten verstrekt. Europa’s regeringen trekken alle registers open en doen het noodzakelijke. Ze verminderen hun schulden door uitgaven te verkleinen en inkomsten te vergroten; de dupe worden voornamelijk de brede massa’s in hun eigenschap als gepensioneerden, ziekenfondsverzekerden of consumenten omdat zo de tegelijkertijd noodzakelijke groei het minste schade ondervindt of zelfs bevorderd wordt. Want dit is het tweede strijdterrein: veel economische groei door uiterst goedkope arbeid, dat heeft de staat nodig om het vertrouwen van de financiĂ«le investeerders terug te winnen, en dat hebben de ondernemingen sowieso en altijd nodig. Het financiĂ«le kapitaal, de reĂ«le economie, de staat – drie instanties, een berekening: het verarmen van de massa’s is simpelweg noodzakelijk om alle balansen op orde te brengen, tijdens de crisis dringender dan ooit!

Het klopt inderdaad: in dit systeem is de slechte behandeling van de werkende mensheid alternatiefloos; maar dit systeem is niet alternatiefloos. De objectieve noodzaak waar men zich op beroept, is gemaakt; ze komt voort uit het regime van het geld dat de staat met zijn soevereine macht voor zijn soort economie bindend maakt. Het is dus alleen maar consequent als in talrijke euro-staten het sociale sloopwerk met politiegeweld wordt doorgedreven tegen het verzet van de bevolking. Want de objectieve noodzaak heeft dan toch niet de status van een natuurwet die vanuit zichzelf geldt, maar sorteert slechts in die mate effect als de staat met zijn dwang doordrukt.

“De euro moet per se gered worden”

Wat de regering doet is in ieder geval niet alleen alternatiefloos, maar het heeft ook een doel: de euro moet gered worden. Welke euro eigenlijk? is men geneigd te vragen. De euro op de salarisstrook van een arbeider in ploegendienst en de AOW-euro? Of de euro op de balansen van ondernemingen, banken en staatsbegrotingen? Het hoe van de redding geeft meer duidelijkheid over het wat. De politici willen de fameuze Europese geldeenheid namelijk redden door arbeiders en gepensioneerden zo veel mogelijk loon en pensioen weg te nemen, opdat de euro weer deugt voor de groei van ondernemingen, banken en een gezonde staatsbegroting.

Een logische aanpak. De euro is immers de maateenheid voor de algemene rijkdom die in een kapitalistisch land wordt voortgebracht; hij becijfert allerminst een gemeenschappelijke rijkdom. Dezelfde euro betekent dus voor de verschillende economische spelers iets zeer verschillendst. Voor een groep spelers is hij maat en materie van haar vermogen voor welks vermeerdering ze gebruik maakt van het werk van de andere groep die geen vermogen bezit en daarom steeds op zoek is naar een ondernemer die ze verrijken kan door haar werk. Voor deze groep is de euro een uiterst bescheiden en precair middel voor haar consumtie. Een klassenverschil dat zich uitdrukt in de vele nullen die het verschil maken tussen de geldsommen waar beide groepen over beschikken. Wat zijn een paar duizend euro loon vergeleken met de miljarden-voorschotten van kapitaalkrachtige investeerders! En vandaag verdiend is het loon morgen weer uitgegeven aan het levensnoodzakelijke, zodat de loonarbeiders zich opnieuw moeten inspannen voor de vermeerdering van andermans vermogen – althans als ze werk vinden. Dat is niets anders dan economische groei door uitbuiting, de normale gang van zaken in elke kapitalistische natie en in elk ander geld. Deze handelswijze hebben de euro-staten door hun monetaire unie van een bredere basis voorzien. Binnen een vergroot economisch gebied meer groei door steeds grotere kapitalistische ondernemingen met een gemeenschappelijk geld – dat is voordelig voor Europese global players in de wereldmarktconcurrentie, verschaft het bankkrediet een lonend strijdterrein en de staat veel stabiel geld dat concurreren kan met de dollar.

Dat de profiteurs van de euro-constructie deze per se willen redden, is begrijpelijk. Maar ze willen ook de slachtoffers ertoe verplichten. Ze bepleiten dus hun zaak, echter zonder dat die überhaupt ter sprake komt. Het succesverhaal van de euro dat in omloop wordt gebracht, luidt daarom iets anders: Wij allen hebben van de euro geprofiteerd! Niet alleen beursgoeroes en naamloze vennootschappen met hun miljardenomzet, ook automonteurs met hun schamel salaris moeten zich aangesproken voelen. De onbenullige reclame dat de valutaruil voor toeristen in Europa wegvalt, wordt voor de achtergrond van de existentiële bedreiging door de crisis inmiddels niet meer verspreid. In plaats daarvan worden de Duitse exportsuccessen opgehemeld die zonder euro en eurozone niet mogelijk zouden zijn en waarvan toch iedereen iets zou hebben. Dat de arbeider zo een absurde verwisseling wordt aangeraden, ligt voor de hand. De exportopbrengsten die hem blij moeten maken, becijferen helemaal niet zijn opbrengst, maar de opbrengst die deze ondernemingen uit hem hebben behaald. Een mooi bewijs daarvoor zijn de bezwaren uit de Europese partnerlanden (zoals Frankrijk) die lijden onder de Duitse lagelonensector en de goedkope exporten omdat hun nationale ondernemingen daardoor terrein verliezen en het werklozenleger groeit.

En opdat niemand bij het tellen van zijn verdiende centen en euro’ s begint te piekeren over de samenhang tussen de indrukwekkende exportcijfers en het loon van de arbeider, gebruikt de publieke propaganda meteen de valuta waar ze al lang de situatie van het werkvolk mee opsmukt. Deze valuta heet “werkgelegenheid” en staat ver boven de kleingeestige vraag wat deze gelegenheid eigenlijk oplevert aan valuta waarmee het levensnoodzakelijke moet worden betaald. Het middel van de arbeider, ĂĽberhaupt loon te mogen verdienen, wordt verklaard tot het hoogste doel; daarvoor moeten loonbestanddelen zonder meer worden opgeofferd – werkgelegenheid, dat is de hoofdzaak! In dit opzicht, en uitsluitend in dit opzicht mag (niet alleen) het Duitse werkvolk zich gelukkig prijzen met de eurozone. Zonder euro en export verdwijnen namelijk miljoenen banen. Strikt genomen worden ze weliswaar door de concernchefs vernietigd als die in andere landen betere afzetkansen of goedkopere arbeidskrachten bespeuren, maar hoe dan ook: het geprezen voordeel bestaat in het gunstigste geval uit een andersoortig nadeel. De afhankelijkheid van het proletariaat van het succes van zijn aanwenders is het gehele overtuigingsargument; het is identiek met de chantage het succes van ondernemingen in de eurozone verder te bevorderen door nagenoeg onbeperkte werkwilligheid en offerbereidheid inzake salaris en loon.

*

Dit fantastische systeem is door de crisis behoorlijk in wanorde geraakt. En ook daarover moet de werkende bevolking voorgelicht worden: hoe in de beste van alle mogelijke werelden zo’ n ontsporing kon gebeuren die niet weinige mensen met bestaansonzekerheid confronteert en waarvoor zij nu in elk opzicht moeten instaan…

Meer over de propaganda (zoals bijvoorbeeld het vervangen van kritiek door de uitgebreide zoektocht naar schuldigen) die de volkeren te horen krijgen om hun verarming te aanvaarden in: Gegenstandpunkt 4 – 2011