Nadat Israël in de Gazastrook opnieuw tegen Hamas – en tegen de daar opgesloten en opgepropte bevolking – met zijn superieure militaire macht heeft toegeslagen, bevoorradingstunnels, infrastructuur en nog veel meer grondig heeft verwoest, trekt de regering haar leger uit het gebied terug, bestrijdt en bewaakt de tegenstander, die tot werkelijk verweer niet in staat is, van buitenaf en laat voor de rest het afgegrendelde en verwoeste gettogebied aan zichzelf over. De Nederlandse media beklagen geschokt de talloze civiele slachtoffers, overwegen partijdig het recht van Israël op ‘zelfverdediging’ en zien in de oorlog alweer geen werkelijke zin. Ze missen namelijk het eenduidige succes: de definitieve vernietiging van Hamas – en vragen onbewogen en enigszins sceptisch naar nieuwe ‘kansen van het vredesproces’. Die gaat al sinds jaren zijn gang met zo nu en dan grotere militaire acties van Israël in de Gazastrook en met door Israël doelbewust getorpedeerde diplomatieke onderhandelingen over enigerlei ‘vredestoestand’ en enigerlei vorm van ’tweestatenoplossing’.
Bij het debat over de schuld voor de niet-totstandkoming van een ‘vreedzame oplossing’ komt de eigenlijke inhoud van de tegenstelling die de ongelijke tegenstanders uitvechten nauwelijks, of slechts als min of meer eenzijdig antwoord op de vraag naar het recht van de een of ander op ‘zelfverdediging’ ter sprake. Daarom – vooruitlopend op een artikel in Gegenstandpunkt 3/14 – enkele korte toelichtingen over de zaak waarvoor er zo onverzoenlijk en met ongelijk verdeelde geweldsmiddelen wordt gestreden: het ‘bestaansrecht’ van Israël resp. van de Palestijnen. Dit hoge goed beoogt blijkbaar niet het bestaan van de respectieve bevolking die aan beide kanten als gevechtstroepen of slachtoffers wordt ingezet dan wel getroffen gemaakt, maar het betreft de exclusieve aanspraak op heerschappij over land en mensen.
Aan de ene kant eist de staat Israël de soevereiniteit over het gebied en de bevolking die hij zich als ‘zijn land’ en ‘zijn volk’, dus als omtrek van zijn macht toeschrijft. Deze aanspraak op de nog niet onherroepelijk onder de eigen macht geplaatste en het eigen volk als ‘lebensraum’ toegewezen gebieden sluit voor eens en voor altijd de Palestijnen buiten als niet erbij horende, storende, daar deze aanspraak in de weg staande, dus in principe vijandige bevolking in het ‘eigen’ land. Israël definieert zich, met beroep op het ‘heilige recht’ van zijn volk op een nog altijd te vormende grotere en machtigere staat, als onaf, nog steeds in oorlog verkerend voor dit staatsrecht en realiseert dit expansieve staatsprogramma door alle diplomatieke onderhandelingen over een ‘oplossing van het conflict’ te torpederen, door zijn nederzettingspolitiek in het West-Jordaanland, door zijn militair optreden tegen elk Palestijns verzet – dus met al zijn militaire macht die het aanwenden kan en via landverovering wil vergroten. Daartegenover staat de aanspraak van Palestijnse politici die voor de erkenning van het tegenovergestelde recht op een eigen staat strijden. Vanwege het overmachtige geweld van Israël rest hen niets anders dan pogingen zonder navenante geweldsmiddelen om diplomatieke erkenning en inspanningen voor een protest van buitenlandse mogendheden tegen de voortschrijdende Israeelse landverovering, of met het beperkte tegengeweld waartoe ze in staat zijn tenminste hun onverzettelijke wil te demonstreren hun ´heilig recht’ op een eigen staat tegenover Israël niet op te geven.
Het alom beklaagde heen en weer tussen vergeefse hoop op ‘vrede’, tussen voortdurend falende vredesgesprekken en steeds opnieuw ‘uitbrekend’ geweld, de halfslachtig beklaagde gestaag voortschrijdende Israeelse nederzettingspolitiek en het deels onder ’terrorisme’, deels onder enigszins gerechtvaardigde Palestijnse autonomiewensen gerubriceerde onmachtige diplomatieke en militaire verzet van de diverse Palestijnse fracties is het noodzakelijke verloop van deze Israeelse strijd om het doorzetten van de aanspraak op regionale hegemonie, die zonder de heerschappij over ‘geheel Israël’ niet tevredengesteld is, tegen de concurrerende Palestijnse aanspraak op soevereiniteit.
In plaats van partijdigheid voor de een of de ander of van voortdurend teleurgestelde hoop op inzicht van beide partijen zou men uit het weer eens geëscaleerde conflict dus beter het onverzoenbare en exclusieve van concurrerende aanspraken op staatsvorming concluderen. Waar het daarom gaat, om het doordrukken en de erkenning van het eigen geweldsmonopolie, daar is in de ogen van staatsactivisten elke vorm van geweld vereist en gerechtvaardigd, daar beslist dus het superieure geweld. Daar hebben de aanspraken om die er gevochten wordt allicht niets positiefs.