Als de pretendenten naar het leiderschap van het Witte Huis alleen nog met zichzelf als succesvolle persoonlijkheid reclame maken, dan is de democratische wilsvorming via verkiezingsstrijd identiek met haar begrip: er wordt een vrijbrief geĂ«ist voor de uitoefening van macht op grond van het vertrouwen in de leiderskwaliteit van diegene die de macht in handen krijgt. Merkwaardigerwijs spelen daarbij personen de hoofdrol die een gewone mens in het alledaagse leven liever niet tegenkomt: opscheppers vol eigen lof (die in dit geval niet stinkt). De een verspreidt heldenverhalen uit zijn moorddadige jeugdjaren tijdens zijn vrijwillige deelname aan het terugbombarderen van Vietnam naar het stenen tijdperk; omdat hij daarbij werd neergehaald en door de slachtoffers als oorlogsmisdadiger behandeld, adoreren hem zijn fans tot op de dag van vandaag als american hero. De ander is apetrots op zijn schitterende carriĂšre door de instituties – ondanks migratieachtergrond! – waarbij hij net zo makkelijk zijn overtuigingen bijstelde als hij het inmiddels lastige personeel uit zijn curriculum vitae de vriendschap opzegt. Voor dergelijke figuren ligt het publiek plat van bewondering, en het moet niet eens ieder woord op een goudschaaltje leggen. De kern van democratische verkiezingen bestaat namelijk juist daaruit dat de kiezer en zijn journalistieke verkiezingsmedewerkers vooral beoordelen wie op de overtuigendste wijze erin slaagt zichzelf als de volmaakte incarnatie van de staatsburgerlijke behoefte naar een sterke leidersfiguur te presenteren. En omdat bij de politiek, zoals bekend, vuile handen horen, verwacht de verlichte kiezer van de heerser van zijn keuze dat die ook het vuile werk beter beheerst en opknapt dan de concurrenten.
De zogeheten inhoudelijke kwesties, actueel de globale economische crisis, de gezondheidszorg, energie en milieu fungeren bij de strijd om de gunst van de kiezer als materiaal ter illustratie dat een competente leider voor alle moeilijkheden â die de burger in zijn dagelijks bestaan vooral door de handelingen van âzijnâ staat ondervindt â een passende politieke oplossing paraat heeft. Daarbij vindt heel vanzelfsprekend de transformatie van de persoonlijke problemen van de bevolking in een probleemsituatie van de samenleving plaats; daaraan moet ten behoeve van de natie iets worden gedaan, wat weliswaar vele offers van de doorsneeconsument vergt, maar die kan per slot van rekening pas dan goed leven als zijn land topfit en wereldtop is.
Zo reageren de kandidaten op de crash van het krediet en de waardevernietiging op de beurs aanvankelijk met uitgebreide waarschuwingen volgens welke het âfalenâ van Wall Street onvermijdelijk tot negatieve gevolgen op Main Street zal leiden, om dan midden in de verkiezingsstrijd voor een 700 miljoen hulpfonds te pleiten waarmee het kapitalisme in de VS er weer bovenop moet komen. Grote delen van het financiĂ«le kapitaal hebben zich zoĂ«ven als “slechte schulden” geblameerd â maar aan hun onmisbaarheid voor de rijkdom van de natie houden de kandidaten onwrikbaar vast en zij bouwen op de enige boniteit die zij als politici kunnen offreren: het geweldpotentieel van de macht. Bij de algemene overeenstemming omtrent het principe â als het kapitaal vertrouwen (= krediet) verspeelt, moet de politiek de verdampte rijkdom door overheidsfinanciĂ«n vervangen en daarmee tussen de bankiers het vertrouwen herstellen opdat weer business as usual plaatsvindt â horen de details van de partijenconcurrentie: Obama wil de hypotheken terugkopen en beweert door deze berekenende verwisseling van financiĂ«le crisis en geldproblemen van huizenbezitters het euvel bij de wortel aan te pakken. McCain, de conservatief, brengt het moreel-economische theorema naar voren dat de crisis zijn moedige waarschuwingen ten spijt door de âhebzuchtâ in Washington en Wallstreet werd veroorzaakt, en hij eist het uitbannen van greed ( Nederlands: hebzucht) bij het winstmaken en meer responsibility bij de âverantwoordelijkenâ, waarmee hij dan weer met Obama overeenstemt in de onvoorwaardelijke eis de inkomens van managers te beperken – vooral na mislukte zaken.
De oplossingen van de Amerikaanse leiders in spe voor de andere nationale “inhoudelijke kwesties” zijn uiteraard eveneens embedded in the American way of Capitalisme: beiden beklagen “Amerika’s afhankelijkheid van aardolie” – echter niet omdat zij verontrust zouden zijn over de begrensheid van grondstoffen en de natuurvernietigende consequenties van de kapitalistische gebruikmaking van fossiele energiedragers: veeleer willen zij naast zonnekracht- en windkrachtinstallaties vooral vele nieuwe “veilige” kerncentrales bouwen en de laatste nationale resources voor de kusten en desnoods ook in Nationaal Parken en beschermde natuurgebieden exploiteren, omdat het “probleem” van de natie daarin bestaat dat “wij” voor “onze” aardolie veel te veel geld aan staten weggeven die “een hekel aan ons hebben” en wier volksmassa’s “onze idealen haten”. Eensgezind over het vijandbeeld, nemen Obama en McCain de bekende verdachten in het vizier: Iran, de Arabische wereld en Venezuela… Als niet alleen die, maar vooral ook Rusland hun aardolie niet meer kwijtraken aan de wereldmacht, zou dat tevens “onze nationale veiligheid” bevorderen daar dan niet meer de VS, maar uitsluitend hun vermeende en werkelijke tegenstanders in de statenwereld te chanteren zijn. Met behulp van een tijdens vier televisiedebatten telkens weer herkauwde onnozele berekening brengen de kandidaten hun heilige belofte – in geen geval de belastingen te verhogen maar integendeel voor de meeste van hun eigen kiezers zoveel mogelijk te verlagen – en hun hervormingsplannen staatshuishoudelijk in balans: McCain wil reeds na 4 jaar de meeste petrodollars in de VS hebben gerecycled, en Obama droomt van de repatriatie van de VS-schuldtitels ter waarde van “500 miljard dollar” uit Chinees bezit via de export van de – onder zijn leadership opbloeiende – technologie ter alternatieve energiewinning, hetgeen in de VS “5 miljoen jobs” zal creĂ«ren en in het Rijk van het Midden de schadelijke emissies drastisch zal reduceren. Daarmee rekenen de braintrusts van de kandidaten zich voldoende rijk om de gezondheidszorg te subsidiĂ«ren en het onderwijsstelsel grondig te hervormen; aan het laatste hechten beide kandidaten bijzonder veel waarde: voor McCain heeft de school namelijk geen geringere missie dan al de heel jonge Amerikanen voor hun “manifest destiny”, dus voor hun voorbeschikte bestemming de “wereld te leiden” fit te maken. En Obama verklaart het overwicht van de VS op het gebied van onderwijs zelfs tot een “probleem van de nationale veiligheid”: daarvan zou ten eerste de economische potentie van de samenleving afhangen, en bovendien “bestond er nooit een natie waarvan de economie geruĂŻneerd was en die ondanks dat de militaire hegemonie had kunnen handhaven.” Zo functioneert in de machtigste democratie ter wereld de overgang van de miserabele toestanden van de scholen voor arme mensen naar de wereldhegemonie van de natie!
Wat de cruciale buitenlandse kwestie betreft, de âoorlog tegen het terrorismeâ, verkondigen beide kandidaten de aanspraak van de VS op onbeperkte wereldheerschappij als natuurrecht; daarvoor zijn beiden te allen tijde oorlogsbereid. Juist hun vastberadenheid om als bekwame opperbevelhebbers desnoods âonze beste zonen en dochters naar het front te sturenâ verduidelijkt de kiezer dat zijn stem een licence to kill behelst. Obama belooft zijn volk het hoofd van Osama (letterlijk: we will kill him!) zelfs als hij daarvoor oorlog tegen Pakistan moet voeren; en McCain noemt uitentreuren alle militaire acties van de VS op waar hij, âeen zaak van eerâ, altijd geheel en onvoorwaardelijk heeft achter gestaan. Op zoân basis wordt over het adequate oorlogstoneel gedebatteerd. Obama verwijt de Irak-veldtocht van de Bush administratie de voorspelbare mislukking en de âhoge kostenâ, dollars en Amerikaanse gesneuvelden. In plaats daarvan beoogt hij een militaire escalatie in Afghanistan, want de enige goede Taliban is een dode Taliban. McCain denkt er net zo over, maar eerst moet hij nog de oorlog in Irak winnen opdat de GIâs âmet opgeheven hoofdâ thuis kunnen komen. Gezien deze grote soevereiniteit over landen en volkeren die de pech hebben Amerikaâs âveiligheidsstrategieâ in de weg te staan, kan het niemand verbazen dat over de Iraanse nucleaire politiek in Washington wordt beslist: volgens de kennelijk vanzelfsprekende consensus van de concurrerende kandidaten voor het Witte Huis. Blijkbaar kunnen zij op toestemming van de kiezers rekenen voor hun âanalyseâ dat nucleaire wapens in het bezit van de VS en van bondgenoten als IsraĂ«l âpeacemakersâ zijn, maar in Rusland en China een probleem voor de onbeperkte mondiale macht van Amerika vormen, en in het geval Iran âonvermijdelijkâ een oorlog op de agenda plaatsen. De verkiezingsstrijd voeren de kandidaten ter profilering met een meningsverschil: Obama wil met de leiders in Teheran nog persoonlijk praten voordat hij het aanvalsbevel geeft, indien zij niet gehoorzamen.
Amerikaanse politici stemmen daarin overeen met hun volk – dat uit vele door gewonnen oorlogen en succesvolle massacres in hun waan bevestigde patriotten bestaat – dat alles wat er in de wereld gebeurt onder het aspect te beoordelen (eventueel te veroordelen) is of het voor de VS (= âThe Greatest Nation on Earthâ) voordelig of nadelig uitvalt. Wat dit principe betreft is er geen verschil tussen Balkenende en Bos, Merkel en Sarkozy en de heren Bush, McCain en Obama. De wereldmacht VS bewijst zich echter door het praktische doorzetten van dit standpunt. Vandaar dat de dreiging met en de aankondiging van geweld, dus oorlog, deel uitmaken van de politieke vertrouwensvorming in de VS; onverbloemde oorlogshetze en geloofwaardige bereidheid tot kill & destroy illustreren de karaktersterkte en leiderskwaliteit van een type dat tot alles in staat is als Commander-In-Chief van de natie.
Werkelijk verbazingwekkend hoe uitermate enthousiast het voetvolk van de Europese democratische landen op het Amerikaanse verkiezingsevenement reageert en vooral op de in de peilingen voorop liggende kandidaat van de Democratische Partij. Een dergelijke leider willen wij ook! souffleert heel onpluralistisch de vrije journaille de inheemse volksmassaâs, die de charismatische senator uit het verre Illinois met hun nationale kleurloze leiders vergelijken en in alle ernst naar een nationale incarnatie van deze change-retor als leidersfiguur verlangen. De bewondering voor het succes van het patriottische massa-enthousiasme wordt anderzijds gerelativeerd door kritische commentaren van Europese experts die aan de andere kant van de Atlantische Oceaan de waarheid van de democratie ontdekken (âHet gaat uitsluitend om de persoonlijke vertrouwenswaardigheid van de kandidaten!â) en eraan herinneren dat in het tijdperk van de âglobaliseringâ in de statenwereld van het democratische imperialisme de concurrentie woedt om de competentie tot globaal leiderschap, en dat daarbij de VS de hoofdrivaal zijn. Een machtige VS-president zal Europa wellicht volkomen anders treiteren dan de lamlendige (de lame duck) die nog in het Witte Huis resideert.