Democratische onverbloemdheid uit de VS

Wat een Amerikaan nodig heeft en wil

De burgers van “God’s own country” hebben de president gekozen. De verkiezingsstrijd was – zoals het de grootste en machtigste democratie betaamt – weer eens voorbeeldig. Niet wat betreft de klassieke manier waarop de kandidaten hebben getoond hoe zeer het toppunt van de democratische volkssoevereiniteit een aangelegenheid is van de georganiseerde geldmacht die de respectievelijke partijen kunnen inzetten voor hun propaganda-shows. Ook niet wat betreft de alle records brekende orgieën van politiek fundamentalisme, bigotterie, huichelarij en hatelijkheid die de Democratische en de Republikeinse kandidaat bezigden om uit te blinken danwel elkaar zwart te maken. Het is veeleer de karakteristieke Amerikaanse onverbloemdheid waarmee Obama en zijn Republikeinse uitdager hebben verduidelijkt wat de inhoud is van de democratische vrijheid die alle kiezers tijdens en tussen de verkiezingen in praktijk mogen brengen.

Die heeft in Amerika drie namen: “Jobs, jobs, jobs!

Een job – dat is het summum van de geleefde Amerikaanse vrijheid. Een job zoeken, vinden en daarin opgaan, is het recht van elke Amerikaan – al helemaal als er crisis is in het land. Zo zorgt hij voor zichzelf en voor alles wat hij belangrijk vindt: het met zijn job verdiende inkomen, maakt niet uit hoe hoog of laag het uitvalt, is zijn eigendom waar hij met zijn family van leeft. Afgezien van de bank die de afbetaling van zijn leningen eist, is hij de trotse bezitter van een uit eigen zak betaald home, zijn castle dat met zijn gun te verdedigen zijn grondwettig recht is.

Als zo’n autonome smeed van zijn happiness wordt hij door de presidentschapskandidaten aangesproken, en zij beloven hem met al de macht van het hoogste ambt ervoor te zullen zorgen dat de hardworking american ook de opportunities krijgt een job te zoeken om dan hard te werken en geld te verdienen. Een veelzeggende aankondiging.

Anders dan dat machtige mannen zich erover ontfermen is de privé autonomie van de vrije eigenaar blijkbaar niet te verwerkelijken. De verkiezingsstrijders richten zich met hun propaganda aan het kiezersvolk als een verzameling van onmachtige figuren, van hulpeloze sukkels, die ook en juist qua hun elementaire levensinhoud – de concurrentiestrijd om een baan zonder die in het rijk van de markteconomische vrijheid geen bestaan mogelijk is – volledig afhankelijk zijn van de voorwaarden die de politiek hen voorschotelt. “Voor jullie jobs hebben jullie mij als president nodig” – zo spreken Obama en Romney de adressaten van hun verkiezingscampagne aan: als afhankelijke objecten van overheidsbeslissingen die generlei zeggenschap hebben over de condities en middelen waar ze mee te maken krijgen in hun strijd om het bestaan. Hun levensomstandigheden worden geregeerd door machthebbers die beloven hun macht zo in te zetten dat de goede Amerikaan in zijn onmacht weer een perspectief heeft en er “jobs gecreëerd” worden – door bekwame Amerikaanse ondernemers. Dit is de tweede, evenzo fundamentele en omvattende afhankelijkheid waarop Obama en Romney hun publiek hebben gewezen: de gehele daadkrachtige aard die de Amerikanen in hun eigen ogen zo sympatiek maakt, leeft ervan dat ze zich voor de een of andere kapitalistische profiteur nuttig maken. Zonder een ondernemer die hem voor zijn business gebruiken kan, heeft de Amerikaan het nakijken en zit zonder werk – met al zijn dadendrang, zijn onaantastbare vrijheid midden tussen de enorme rijkdom van het rijkste land ter wereld. Deze subsumptie van elke inspanning onder de winstcalculaties van kapitalistische ondernemingen is echter geen punt van kritiek, maar een pleidooi ervoor dat de ondernemers dan ook alles moeten aantreffen om als nationale job-machine te kunnen dienen.

Daarmee is de inhoud van de verkiezingsstrijd compleet: Obama en Romney hebben hun autonome Amerikanen erop geattendeerd dat ze niets anders zijn dan onzelfstandige aanhangsels van de overheid en van privé-kapitalistische winstberekeningen; dat dus het totale levensgeluk dat hun reëel bestaande Amerikaanse vrijheid oplevert verder niets is dan een derivaat van de definitie- en beslissingsmacht die overheid en ondernemers uitoefenen. En zij hebben hun volk deze status niet alleen nadrukkelijk ingeprent als zijn eigen behoefte naar “jobs”: daarin mag het zich bovendien onlosmakelijk verbonden zien met datgene wat ook zijn bazen en bestuurders voor hun doelen nodig hebben – “Amerika heeft werkgelegenheid nodig” (Romney). Inzoverre heeft elke Amerikaan niet alleen zijn job nodig, maar hij maakt zich met zijn behoefte tegelijkertijd sterk voor zijn aangeboren recht op het concurrentieoverwicht van Amerikaanse ondernemingen en de absolute superioriteit en onaantastbaarheid van de Amerikaanse staatsmacht wereldwijd: de kandidaten deden hun best te demonstreren dat in hun – en uitsluitend in hun – handen de identiteit tussen het zeer persoonlijke pursuit of happiness van elke Amerikaan en de doortastende macht van het Amerikaanse kapitaal en het Amerikaanse geweld op mondiale schaal gewaarborgd blijft.

Wat dat in het bijzonder betekent, hoe dat in detail functioneren moet, was daarbij van minder belang. Het kiezersvolk werd in ieder geval niet erg lastig gevallen met enigerlei samenhang tussen de vereisten, successen en tegenslagen, die elke Amerikaan bij het realiseren van zijn vrijheid aan den lijve ondervindt, en datgene wat de overheid en de economische leiders calculeren, beslissen en op de rails willen zetten. De verkiezingsstrijders hebben zich ertoe beperkt hun burgers in te wrijven dat ze niets anders willen en nodig hebben dan machthebbers die hun macht juist zo weten te gebruiken als elke Amerikaan van hen mag verlangen: dus totaal machtig, weinig gehinderd door allerlei bedenkelijkheden laat staan door terughoudendheid tegenover wat en wie dan ook, uitsluitend gericht op het welzijn van “our great nation” en haar sterk kapitalisme.

Dat was de enige schakel tussen de private nood en noodzakelijkheden en de mondiale ontplooiing van Amerikaanse grootheid en macht die de president en zijn uitdager uitdrukkelijk hebben aangeboden: in de gedaante van hun absolute persoonlijke geloofwaardigheid verder niets te zijn dan executanten van deze identiteit. In die zin hebben ze zich dag en nacht op alle zenders geprezen als vleesgeworden eenheid van deskundigheid omtrent de afhankelijkheden waarop de gewone hardworking american door overheid en economie wordt vastgepind – en in één adem als professionele machthebbers hun onvoorwaardelijke wil gedemonstreerd de macht van de grootste supermacht verder in stand te houden en te vergroten – desnoods steeds en overal.

Het ene voor het andere laten spreken: daarvoor heeft Romney geposeerd als slimme, succesvolle financiële ondernemer die bekend is met geldzaken en het creëren van jobs, inzake economie en handel het beëindigen van de respectvolle omgang met het klimaat of met China bepleit – en zijn economische deskundigheid met die van de machthebber in spe onderbouwt doordat hij zich inzet voor hogere militaire uitgaven en zich sterk maakt voor de “ militaire oplossing van de Iran-kwestie”. Omgekeerd Obama; hij heeft zich geprofileerd als kenner van de nood van zijn door de crisis geplaagde Amerikanen, een doener die met al zijn geldpolitieke macht voor een goed klimaat bij het creëren van jobs wil zorgen en hen zelfs een ziekteverzekering heeft verschaft – en vanzelfsprekend ook in de strijd tegen het terrorisme en voor het respect van de gehele wereld voor de Amerikaanse supermacht niet zal verzaken.

In dit quid pro quo zijn de twee tegenstanders – die volgens goed geïnformeerde waarnemers de “duurste, hardste en vuilste verkiezingsstrijd uit de geschiedenis” voerden – het eens geworden bij nagenoeg elk onderwerp en hebben bijvoorbeeld inzake nationale energievoorziening duidelijk gemaakt waarvoor op dit gebied de “onafhankelijkheid van de VS van energie-import” per se noodzakelijk is – gewoonweg voor alles wat in de optiek van een Amerikaan het belangrijkste is aan Amerika, zijn job en zijn toebehoren tot het machtige land of the free: olie en gas made in de VS zijn de hefboom om “de economie aan te zwengelen en nieuwe jobs te creëren…” en “cruciaal voor de nationale veiligheid” – alsof elk voor zich en beide tesamen de vanzelfsprekendste zaak van de wereld zouden zijn.

Deze van de kiezende Amerikaan geëiste dialectiek van inzicht in de totale afhankelijkheid en onbegrensde trots op alles waarvan hij afhangt, is samengevat in de wondermooie zin: “Osama bin Laden is dead and General Motors is alive.” Dat behoeft en wil de Amerikaan, hardworker en patriot die hij is; en in deze rol waarderen hem zijn politieke leiders.

Comments are closed.