Hoe de bevolking klaargestoomd wordt voor bezuinigingen
De crisis op de financiële markten is uitgegroeid tot een staatsschuldencrisis. De reddingsmaatregelen met reusachtige staatskredieten die de financiële branche en de eveneens noodlijdende reële economie voor de collaps moesten behoeden, vormen dermate gigantische schuldenvolumes in de begrotingen dat de investeerders meer en meer hun vertrouwen verliezen. In de meeste staatspapieren investeren ze alleen nog tegen hogere rentes; niet weinige staten moeten kredietweigering vrezen. Daarmee begint de volgende fase die het uitgangspunt van de crisis op een nieuw niveau reproduceert. Ontwaarde staatspapieren, schuldenkwijtschelding als van Griekenland, het mogelijke volledige bankroet van een land: dat alles dreigt een nieuwe bankencrisis te veroorzaken, want de grote banken behoren tot de belangrijkste investeerders in staatsobligaties die steeds meer in waarde dalen. Als gevolg daarvan doemt een nieuwe, veel diepere recessie op, uiteindelijk het einde van het geld waarvan iedereen gebruik maakt. Alles staat op het spel. De cruciale kwestie in beurzen en tijdens politieke topontmoetingen luidt: wie redt de toenemend insolvent wordende redders, de staten die bij de geredde financiële hoofdrolspelers hun kredietwaardigheid verliezen?
Dit zijn kwesties waarbij de volkeren uitsluitend in een opzicht een rol spelen: ze zijn de flexibele massa die moet opdraaien voor alle gevolgen en vereisten die de commerciële en politieke kopstukken noodzakelijk achten. Wat de gevolgen betreft heeft de meerderheid van de bevolking in de diverse Europese lidstaten haar ontwaarding als arbeidsmateriaal al lang aan den lijve ondervonden. Tengevolge van de crisis moesten de mensen loon inleveren of ze hebben meteen hun baan verloren. Wie zijn lening niet aflossen kan, verliest zijn koopwoning en blijft met zijn schulden zitten. Wie zijn spaargeld bij zo’ n verkeerde bank als Lehmann heeft gestald, raakt ook dat kwijt. En terloops komt men te weten dat het aantal hongerlijders in de afgelopen drie jaar met 40 miljoen is gestegen, omdat grote financiële investeerders wegens gebrek aan alternatieve investeringen op de grondstof- en levensmiddelenmarkten spekuleren en het voedsel voor steeds meer mensen definitief onbetaalbaar maken.
En er ligt nog meer in het verschiet. Sinds de enorme staatsschulden dagelijks de voorpagina’ s halen, kent de mensheid de verarming niet alleen als voorbije, maar ze komt opdagen als aangekondigde vereiste, als groots opgezette politieke strategie. De sociale demontage op grote schaal, meestal gepaard met belastingverhogingen, wordt namelijk door alle euro-staten als uitstekend middel beschouwd om het vertrouwen van de financiële kapitalisten in hun staatsobligaties te herstellen. Daarbij gaat het om alles of niets: om het overleven van de euro. Duitsland, het succesmodel in Europa, gaat er prat op dat het sinds de rood-groene regering onder kanselier Schröder het sociale sloopwerk voorbeeldig heeft uitgevoerd, en oogst daarmee bij zijn buren geen verachting, maar respect en jaloerse blikken. Maar dat volstaat nog lang niet. Het bereikte moet gehandhaafd en uitgebouwd worden, en door de verankering van de schuldenrem in de grondwet is de verdere toepassing van het paardenmiddel gegarandeerd.
Zoiets moet de massa uiteraard verwerken. In de praktijk sowieso. Maar opdat het volk ook gewillig doet wat hem opgedragen wordt, moeten de harde ingrepen ook als intellectueel verwerkbaar voorgesteld worden om begrip en toestemming te wekken. Politiek en publieke opinie doen in ieder geval hun best om de burger te voorzien van de geestelijke oriëntatie die nodig is om het crisisbeleid te ondergaan.
“De maatregelen van de regering zijn alternatiefloos”
Dit is het eerste, in steen gebeitelde argument dat de regeringen het volk inprenten. De boodschap is duidelijk: tegen de achtergrond van rigide bezuinigingen moet niemand het in zijn hoofd halen om te pleiten voor het ontzien van of meer terughoudendheid tegenover gepensioneerden of sociaal zwakken. Want die is er niet, de alternatieve handelswijze die sommige organisaties of linkse politici her en der voorstellen. De regering beweert niet over het betere argument voor haar optreden te beschikken waar ze andere voorstellen als slecht onderbouwd mee verwerpt – ze ontkent simpelweg het bestaan van alternatieven. En daarmee is elk bezwaar argumentloos tot onmacht veroordeeld. De regering voert een objectieve noodzaak uit die geen andere keuze toelaat. Zo dient de mensheid het te beschouwen.
Ongetwijfeld een interessante mededeling voor de aangesproken volkeren: het herstel van dit soort economie die hen als onafwijsbaar levensmiddel wordt opgedrongen, is uitsluitend door een radicale verslechtering van hun levensomstandigheden te bewerkstelligen, en dit niet slechts tijdelijk, maar zo duurzaam als de bezuinigingsorgieën op AOW, gezondheid en andere sectoren gepland zijn. Niet met boze bedoelingen, maar omdat de wetmatigheden van onze economie zoiets vereisen. Serieus genomen is dit natuurlijk een vernietigend oordeel over dit economische systeem. Zo is het echter niet bedoeld; bedoeld is het als bewijs voor de noodzakelijkheid van harde ingrepen.
Daarbij heeft de met het argument objectieve noodzaak voorgeschreven verslechtering van de levensomstandigheden blijkbaar niets te maken met een fysiek tekort dat tijdelijk zou dwingen tot beperking van de leefwijze. De financiële crisis is diep – maar geen natuurramp heeft de oogsten vernietigd, geen hectare akker is verdwenen, fabriken en machines voor de productie van eetbare en nuttige dingen zijn er net zo rijkelijk als handen die zouden kunnen werken. Alle materiële voorwaarden voor een degelijke voorziening van de mensen zijn aanwezig. Maar omwille van geldopbrengsten, waar het gebruik van al deze factoren aan onderworpen is, wordt op de levensstandaard van de werkende mensheid bezuinigd opdat deze opbrengsten weer kunnen uitpakken naar tevredenheid van hun grote profiteurs. De financiële branche verliest met het oog op de opgehoopte staatsschulden haar vertrouwen in de staatspapieren en eist nieuwe bewijzen voor hun soliditeit voordat ze verdere leningen aan de staten verstrekt. Europa’s regeringen trekken alle registers open en doen het noodzakelijke. Ze verminderen hun schulden door uitgaven te verkleinen en inkomsten te vergroten; de dupe worden voornamelijk de brede massa’s in hun eigenschap als gepensioneerden, ziekenfondsverzekerden of consumenten omdat zo de tegelijkertijd noodzakelijke groei het minste schade ondervindt of zelfs bevorderd wordt. Want dit is het tweede strijdterrein: veel economische groei door uiterst goedkope arbeid, dat heeft de staat nodig om het vertrouwen van de financiële investeerders terug te winnen, en dat hebben de ondernemingen sowieso en altijd nodig. Het financiële kapitaal, de reële economie, de staat – drie instanties, een berekening: het verarmen van de massa’s is simpelweg noodzakelijk om alle balansen op orde te brengen, tijdens de crisis dringender dan ooit!
Het klopt inderdaad: in dit systeem is de slechte behandeling van de werkende mensheid alternatiefloos; maar dit systeem is niet alternatiefloos. De objectieve noodzaak waar men zich op beroept, is gemaakt; ze komt voort uit het regime van het geld dat de staat met zijn soevereine macht voor zijn soort economie bindend maakt. Het is dus alleen maar consequent als in talrijke euro-staten het sociale sloopwerk met politiegeweld wordt doorgedreven tegen het verzet van de bevolking. Want de objectieve noodzaak heeft dan toch niet de status van een natuurwet die vanuit zichzelf geldt, maar sorteert slechts in die mate effect als de staat met zijn dwang doordrukt.
“De euro moet per se gered worden”
Wat de regering doet is in ieder geval niet alleen alternatiefloos, maar het heeft ook een doel: de euro moet gered worden. Welke euro eigenlijk? is men geneigd te vragen. De euro op de salarisstrook van een arbeider in ploegendienst en de AOW-euro? Of de euro op de balansen van ondernemingen, banken en staatsbegrotingen? Het hoe van de redding geeft meer duidelijkheid over het wat. De politici willen de fameuze Europese geldeenheid namelijk redden door arbeiders en gepensioneerden zo veel mogelijk loon en pensioen weg te nemen, opdat de euro weer deugt voor de groei van ondernemingen, banken en een gezonde staatsbegroting.
Een logische aanpak. De euro is immers de maateenheid voor de algemene rijkdom die in een kapitalistisch land wordt voortgebracht; hij becijfert allerminst een gemeenschappelijke rijkdom. Dezelfde euro betekent dus voor de verschillende economische spelers iets zeer verschillendst. Voor een groep spelers is hij maat en materie van haar vermogen voor welks vermeerdering ze gebruik maakt van het werk van de andere groep die geen vermogen bezit en daarom steeds op zoek is naar een ondernemer die ze verrijken kan door haar werk. Voor deze groep is de euro een uiterst bescheiden en precair middel voor haar consumtie. Een klassenverschil dat zich uitdrukt in de vele nullen die het verschil maken tussen de geldsommen waar beide groepen over beschikken. Wat zijn een paar duizend euro loon vergeleken met de miljarden-voorschotten van kapitaalkrachtige investeerders! En vandaag verdiend is het loon morgen weer uitgegeven aan het levensnoodzakelijke, zodat de loonarbeiders zich opnieuw moeten inspannen voor de vermeerdering van andermans vermogen – althans als ze werk vinden. Dat is niets anders dan economische groei door uitbuiting, de normale gang van zaken in elke kapitalistische natie en in elk ander geld. Deze handelswijze hebben de euro-staten door hun monetaire unie van een bredere basis voorzien. Binnen een vergroot economisch gebied meer groei door steeds grotere kapitalistische ondernemingen met een gemeenschappelijk geld – dat is voordelig voor Europese global players in de wereldmarktconcurrentie, verschaft het bankkrediet een lonend strijdterrein en de staat veel stabiel geld dat concurreren kan met de dollar.
Dat de profiteurs van de euro-constructie deze per se willen redden, is begrijpelijk. Maar ze willen ook de slachtoffers ertoe verplichten. Ze bepleiten dus hun zaak, echter zonder dat die überhaupt ter sprake komt. Het succesverhaal van de euro dat in omloop wordt gebracht, luidt daarom iets anders: Wij allen hebben van de euro geprofiteerd! Niet alleen beursgoeroes en naamloze vennootschappen met hun miljardenomzet, ook automonteurs met hun schamel salaris moeten zich aangesproken voelen. De onbenullige reclame dat de valutaruil voor toeristen in Europa wegvalt, wordt voor de achtergrond van de existentiële bedreiging door de crisis inmiddels niet meer verspreid. In plaats daarvan worden de Duitse exportsuccessen opgehemeld die zonder euro en eurozone niet mogelijk zouden zijn en waarvan toch iedereen iets zou hebben. Dat de arbeider zo een absurde verwisseling wordt aangeraden, ligt voor de hand. De exportopbrengsten die hem blij moeten maken, becijferen helemaal niet zijn opbrengst, maar de opbrengst die deze ondernemingen uit hem hebben behaald. Een mooi bewijs daarvoor zijn de bezwaren uit de Europese partnerlanden (zoals Frankrijk) die lijden onder de Duitse lagelonensector en de goedkope exporten omdat hun nationale ondernemingen daardoor terrein verliezen en het werklozenleger groeit.
En opdat niemand bij het tellen van zijn verdiende centen en euro’ s begint te piekeren over de samenhang tussen de indrukwekkende exportcijfers en het loon van de arbeider, gebruikt de publieke propaganda meteen de valuta waar ze al lang de situatie van het werkvolk mee opsmukt. Deze valuta heet “werkgelegenheid” en staat ver boven de kleingeestige vraag wat deze gelegenheid eigenlijk oplevert aan valuta waarmee het levensnoodzakelijke moet worden betaald. Het middel van de arbeider, überhaupt loon te mogen verdienen, wordt verklaard tot het hoogste doel; daarvoor moeten loonbestanddelen zonder meer worden opgeofferd – werkgelegenheid, dat is de hoofdzaak! In dit opzicht, en uitsluitend in dit opzicht mag (niet alleen) het Duitse werkvolk zich gelukkig prijzen met de eurozone. Zonder euro en export verdwijnen namelijk miljoenen banen. Strikt genomen worden ze weliswaar door de concernchefs vernietigd als die in andere landen betere afzetkansen of goedkopere arbeidskrachten bespeuren, maar hoe dan ook: het geprezen voordeel bestaat in het gunstigste geval uit een andersoortig nadeel. De afhankelijkheid van het proletariaat van het succes van zijn aanwenders is het gehele overtuigingsargument; het is identiek met de chantage het succes van ondernemingen in de eurozone verder te bevorderen door nagenoeg onbeperkte werkwilligheid en offerbereidheid inzake salaris en loon.
*
Dit fantastische systeem is door de crisis behoorlijk in wanorde geraakt. En ook daarover moet de werkende bevolking voorgelicht worden: hoe in de beste van alle mogelijke werelden zo’ n ontsporing kon gebeuren die niet weinige mensen met bestaansonzekerheid confronteert en waarvoor zij nu in elk opzicht moeten instaan…
Meer over de propaganda (zoals bijvoorbeeld het vervangen van kritiek door de uitgebreide zoektocht naar schuldigen) die de volkeren te horen krijgen om hun verarming te aanvaarden in: Gegenstandpunkt 4 – 2011