De bron van extreem-rechts terrorisme

1

Volgens de berichtgeving in de media verkeert Duitsland sinds enkele dagen in rep en roer door het rechts-terrorisme. Naar verluidt is er sprake van “extreem-rechts terrorisme” als Duitse rechts-extremisten vanuit een ondergronds bestaan gedurende meer dan 10 jaar, bezield van fanatieke vreemdelingenhaat, allochtone winkeliers of kioskeigenaren koelbloedig doden en weer onderduiken, zonder middels achtergelaten pamfletten de verantwoordelijkheid op te eisen en extra toe te lichten dat in hun ogen elke aanwezige Turk of Griek er een te veel is. Vandaar dat er geen sprake kan zijn van terrorisme, met name van “bruine terreur”, als men in het kader van het democratisch gelegaliseerde vreemdelingenbeleid rond Europa een muur optrekt om de toestroom van ongewenste buitenlanders tegen te houden, waardoor jaarlijks honderden buitenlanders ellendig omkomen – ter land, maar vooral in het water van de Middellandse Zee. Ook kan er geen sprake zijn van extreem-rechts terrorisme wanneer mensen met een vreemde nationaliteit hier te lande op basis van de vreemdelingenwetgeving het leven zo zuur wordt gemaakt dat ze óf vrijwillig terugkeren naar de regio’s waar ze voor hun leven moesten vrezen, óf hier zelfmoord plegen. En ten slotte valt het niet onder extreem-rechts terrorisme als mensen die hier illegaal verblijven eerst in detentiecentra opgesloten worden en vervolgens in boeien per vliegtuig daarheen getransporteerd worden waar hun leven bedreigd was. Dergelijke gevallen zijn geen extreem-rechts terrorisme omdat deze rücksichtslos tegenover het welzijn van buitenlanders doorgevoerde maatregelen ten eerste niet van fanatieke vreemdelingenhaat getuigen, maar van politiek gecalculeerde xenofobie van democraten; omdat ze ten tweede wettelijk correct worden besloten; omdat ze ten derde niet vanuit de illegaliteit, maar bovengronds binnen de politiële legaliteit plaatsvinden en omdat ze ten vierde regelmatig toegelicht worden door “pamfletten” die de verantwoordelijkheid opeisen en in alle Duitse kranten staan: als informaties van de minister van Binnenlandse Zaken over nieuwe maatregelen ter bescherming van het vaderland tegen illegale vreemdelingen en als statistieken over de succesvolle doorvoering daarvan.

2

De publieke en politieke opwinding over de seriemoord van deze extreem-rechtse groep buigt zich dan ook voornamelijk over de vraag hoe het in hemelsnaam mogelijk is dat dit al lang door de binnenlandse veiligheidsdienst van de deelstaat Thüringen geobserveerde terreur-trio voor zijn geplande arrestatie kon onderduiken en jarenlang onontdekt zijn zelfgekozen taak kon uitvoeren: op de vaderlandse bodem het aantal buitenlanders decimeren. Welke instantie heeft gefaald? Welke sporen heeft wie waarom over het hoofd gezien? Was de veiligheidsdienst misschien zelf betrokken?, kortom: hoezo konden extreem-rechtse wetsovertreders zo lang ontsnappen aan de anders toch onberispelijk functionerende executieve? Met dit afdwalen van het eigenlijke thema houden televisie en pers het publiek permanent bezig: hoe effectief is onze veiligheidsdienst? Is de recherche voldoende toegerust? Hoe zeer belemmert het federalisme het gezag bij zijn coöperatief en gecoördineerd optreden?
Wat daarentegen nauwelijks interessant wordt gevonden, is de vraag wat de oorzaak is voor de fanatieke vreemdelingenhaat van dit soort binnenlandse burgers, dat immers noch tot het oppakken, noch tot het opsluiten en uitwijzen van buitenlanders, laat staan tot het uitoefenen van geweld tegen hen bevoegd is. Daarom komen de protagonisten van het op gang gekomen publieke debat ook niet op het idee dat het hierbij wellicht gaat om goed opgevoede Duitsers die van hun regeringen geleerd hebben dat “das Boot voll ist” (de boot vol is), dat te veel buitenlanders “das deutsche Volk durchrassen” (het Duitse ras verontreinigen), die derhalve de leus “lieber Kinder statt Inder” (liever kinderen in plaats van Indiërs) onvoorwaardelijk onderschrijven en het zonder meer eens zijn met zulke vertegenwoordigers van democratische partijen die niet alleen de dubbele nationaliteit bedenkelijk vinden, maar elk integratiebeleid het liefst zouden verwerpen etc., dat dus deze goed opgevoede Duitsers vanuit hun nationalistische teleurstelling over de volgens hen ontoereikende bescherming van de Duitse volksaard tegen buitenlanders door de Duitse politiek wellicht het heft in eigen handen hebben genomen: het voorbeeld volgend van die Duitsers die ooit in Hoyerswerda, Mölln of Solingen onderkomens en woningen van buitenlanders in brand hebben gezet; anders dan de brandstichters was deze groep echter goed georganiseerd ondergronds actief, wel wetend dat privé-personen allerminst gemachtigd zijn om buitenlanders te doden. Gerechtigd tot hun handelen, voelen ze zich in elk geval: namelijk als Duitsers die jarenlang het oordeel hebben vernomen dat buitenlanders hier eigenlijk niets te zoeken hebben en dat over elke uitzondering op de regel uitvoerig gedebatteerd moet worden voordat deze nauwkeurig wettelijk wordt vastgelegd. En daarom delen ze ook het standpunt van zo grote aantallen Duitse vaderlandsliefhebbers die de verdachtmaking van al het vreemde vertaald hebben naar een schuldvraag: schuld aan werkloosheid en verarming, aan drugscriminaliteit en “parallelmaatschappijen”, die in Duitsland wanorde, verwaarlozing en ontwrichting van het volk aanrichten, hebben ten eerste de buitenlanders, en ten tweede de Duitse politici met hun falend vreemdelingenbeleid.

3

Kritische democraten zoals Heribert Prantl (Süddeutsche Zeitung) of Cem Özedmir (Bündnis 90/Die Grünen) komen meteen met een variant op deze ergerlijke afdwaling van het eigenlijke thema: de reden voor het falen van de opsporingsinstanties zien ze in het feit dat die “blind zijn aan het rechteroog”. Ze bepleiten het consequente optreden van het machtsapparaat tegen politiek ongewenste groeperingen – dit moet echter rechtvaardig gebeuren. Anarchisten zoals toen de RAF en andere linkse groepen, die zich aanmatigen iets te ondernemen tegen regering en staatsgezag, worden door de veiligheids- en politiediensten met beide ogen geobserveerd, mopperen Prantl en Özedmir. Daar is naar hun mening niets mis mee, maar dan moet het extreem-rechtse spectrum wel net zo scherp in de gaten gehouden worden. De rechtvaardigheid van het optreden van het recht tegen linkse en rechtse afwijkingen van de democratische consensus is hun variant op het thema. En zonder schroom eisen ook zij een nieuwe poging om de rechtse Nationaal-Democratische Partij (NPD) te verbieden: “…als het daadwerkelijk zo is dat deze partij gewelddaden bevordert” (Prantl, SZ, 14.11.).
Of deze vereerder van de rechtvaardige gerechtigheid eigenlijk beseft dat hij met zijn roep naar een verbod van zulke politieke groeperingen, die niet met een diepe buiging voor de democratie ageren, een overheidsoptreden tegen politieke tegenstanders voorstelt dat aan de orde van de dag was in juist het  systeem waarvan de nieuwe aanhangers hem zo razend maken? En heeft hij ooit erover nagedacht hoeveel partijen moesten verboden worden als hij zijn eigen eis serieus zou nemen, namelijk het verbod van alle partijen die “gewelddaden bevorderen”? Maar vermoedelijk heeft hem alleen maar zijn juristenverstand in verwarring gebracht. Hij wilde zeggen dat uitsluitend die partijen dienen verboden te worden die onbevoegd gewelddaden bevorderen. Bevoegde gewelddaders zijn natuurlijk geen gewelddaders, maar verdedigers van de vrijheid van hier tot Afghanistan, beschermers van het vaderland tegen staatsvijanden, beveiligers van de (Europese) grenzen tegen ongewenste buitenlanders, handhavers van de openbare orde tegen alle fundamentele critici, behoeders van het kapitaalbezit, voorstanders van de rechtsorde, strijders tegen onrechtsstaten etc.
Zie: www. fhuisken. de

Leave a Reply

You must be logged in to post a comment.