Trefwoord: integratie

Het fanatiek gevoerde integratiedebat heeft een curieuze kant; want de vreemdelingen die men daarmee lastig valt, zijn doorgaans in de nationale klassenmaatschappij geïntegreerd omdat zij voortdurend geïntegreerd worden; en hoe zij daarover ook mogen denken en in welke taal dan ook – zij doen wat een kapitalistische samenleving van hen verlangt: werken en kopen, huur en belasting betalen; en als de werkgevers hun diensten niet meer nodig hebben, gaan ze braaf naar de uitkeringsinstanties, wachten geduldig af wat hen toebedeeld wordt en hopen op de arbeidsmarkt, de alledaagse gang van zaken die het werknemersbestaan hier te lande zo prettig maakt. En wie zich afwijkend of crimineel gedraagt, komt – net als inheemse burgers – met justitie en politie in aanraking; dus niks aan de hand inzake aanpassingsbereidheid en rust en orde. Blijkbaar toch wel: hoewel de buitenlanders eigenlijk, wat hun elementaire maatschappelijke plichten en taken betreft, niet beter of slechter functioneren dan hun inheemse klassenbroeders zijn ze niet langer “het mozaïek van culturele minderheden, een verrijking van de Nederlandse cultuur” (CDA/PvdA 1998), maar integendeel: zij worden door de Nederlanders en hun overheid als probleemgevallen gezien die de “sociale cohesie” bedreigen. Waar ligt het probleem?

*

Honderdduizende immigranten, vooral afkomstig uit Marokko en Turkije, dus van buiten het christelijke avondland en de EU, hebben zich, inmiddels reeds als beruchte tweede en derde generatie, duurzaam in de handelsnatie Nederland gevestigd; en dankzij de hongergebieden van de vrije wereldmarkt en de slagvelden van de moderne wereldvrede is er geen gebrek aan nieuwkomers. Dit mensenslag is uit de Nederlandse meerderheidsmaatschappij – die bovendien in demografisch opzicht achteruitgaat – niet meer te verwijderen, althans niet zonder absurde inspanningen en rampzalige gevolgen. Het gaat echter ook niet simpelweg spoorloos in het rasechte Nederlandse volk op; in plaats daarvan trekt het de aandacht als bijzondere minderheid met eigen zeden en gebruiken: als afgebakende “gemeenschap” van fatsoenlijke mensen met het gemiddelde percentage schoolverlaters, criminele kringen, religieuze dwazen en wat nog alles bij een doodgewone gemeente hoort. En juist daarin zien de bevoegde instanties een serieus probleem – dat zij de immigranten onder de titel “vreemdelingenproblematiek” ten laste leggen: zij diagnosticeren of vrezen het ontstaan van een “parallelmaatschappij” die, zoals de naam al aanduidt, niet als bijzondere groep van “kansarmen” binnen de nationale klassenmaatschappij af te grenzen valt en daar (wellicht) moeilijkheden veroorzaakt die de moderne klassenstaat met zijn sociaalpolitieke instrumenten moeiteloos onder controle krijgt. Veeleer ontdekt het staatsgezag op eigen bodem naast de eigenlijke, de Nederlandse, een complete tweede niet-Nederlandse samenleving; weliswaar (nog) geen staat binnen de staat maar zoiets als een volk binnen het volk, dus onbetrouwbare onderdanen zonder “aangeboren” loyaliteit*; en dat brengt de eenheid: namelijk de eendracht en alternatiefloze saamhorigheid van het geregeerde volkslichaam in gevaar. Er dreigt ontwrichting, temeer daar leden van deze “allochtone gemeenschap” deel uitmaken van het verpauperde nationale subproletariaat en wel, op grond van wettelijke voorschriften en de selectiecriteria van nationale werkgevers, zelfs in buitenproportioneel grote aantallen: in feite gaat het daarbij weliswaar uitsluitend om de noodzakelijke consequenties uit het inheemse kapitalisme en het nationaal-economische beleid; maar het bezorgde staatsgezag beschouwt dit Nederlandse lot – voor zover het vreemdelingen, voornamelijk “jeugdige allochtonen” treft – als nationaliteiten- vraagstuk en interpreteert deze variant van armoede niet als economisch maar als etnisch probleem; een nakende ondermijning van de samenleving door (verwaarloosde) vreemdelingen waarvoor de politieke partijen, van links tot rechts, op “gematigde” of radicale wijze, in elk geval indringend moeten waarschuwen.

Om dit probleem op te lossen, hebben de nationale politici besloten orde op zaken te stellen; de kwestie omtrent het staatsburgerschap vraagt om een eenduidig antwoord. Zij beseffen dat hun Nederlandse samenleving de aanwezigheid van immigranten nolens volens moet accepteren; daarvoor eisen zij als kleine wederdienst dat deze minderheid met een “migratieachtergrond” zich voor Nederland en de Nederlanders acceptabel maakt – of vertrekt. De gehele allochtone “gemeenschap” wordt voor de radicale keuze gesteld: of helemaal Nederlands of weg uit Nederland – erin of eruit! Terug naar de “eigen” nationale ellende of blijven – maar dan onder de voorwaarde dat “onze buitenlandse medeburgers” in overeenstemming met de actuele statelijke richtlijnen het buitenlandse “volkskarakter” afleggen en geleidelijk, een ieder volgens zijn stand, een nieuwe “identiteit” aannemen die de instanties als echt Nederlands erkennen. Als deze metamorfose mislukt, sluit de vreemdeling zichzelf buiten, vertoont boosaardig isolatiegedrag en hoort hier niet thuis.

Het groots opgezette sorteren van mensen als nationale opgave vormt de inhoud van het debat over de veelvuldige problemen met de integratie van allochtonen. Sinds 9/11 neemt het uiterst zonderlinge vormen aan en de toon wordt ruwer; met missionaire ijver wijden zich ambtenaren en intelligentsia bijvoorbeeld aan imbeciele inburgeringstoetsen, krankzinnige canons en idiote definities van de Nederlandse identiteit, of men onderneemt pogingen om de moslimgemeenschappen te seculariseren en de imams te verplichten hun taalachterstand weg te werken, namelijk in een taal te prediken die de AIVD begrijpt, en bovendien grondwet en kabinet vijf keer per dag heilig te verklaren; het officiële gezag vernieuwt de political correctness en het haten van (islamitische) vreemdelingen ontwikkelt zich tot volkssport* enzovoort. Uit de voortdurend herhaalde eis “vertrekken of vernederlandsen” blijkt het gegroeide wantrouwen waarmee de overheid de islamitische outsiders bejegent die op haar territorium samenscholen. Zij maken zich niet alleen schuldig aan het stichten van een “parallelmaatschappij”, maar staan daarnaast onder verdenking het potentiële moeras van het terrorisme of zelfs in het ergste geval Al-Kaida’s vijfde kolonne te zijn; dus veel observatiewerk voor inlichtingendiensten en waakzame burgers. De niet te weerleggen verdenking maakt het des te dringender dat islamitische individuen en geloofsgemeenschappen zich uitdrukkelijk distantiëren van alle islamitisch-terroristische activiteiten en vereist nog meer betuigingen van diepe eerbied voor vrijheid, tolerantie, geweldloosheid en Nederland; wat uiteraard allemaal vergeefse moeite blijkt, hoe demonstratief zij ook buigen voor de “westerse waarden”: de Nederlandse politiemacht en populatie koesteren verder hun verdenking en argwaan en zien de gehele bende, die toch uitsluitend Allah en de Koran gehoorzaamt, het liefst oprotten uit het prachtige “land van aankomst”. Zo ver zal het niet komen; tot spijt van het rasechte volk dat altijd al betwijfelt of vreemdelingen überhaupt integreerbaar en oprecht trots op Nederland kunnen zijn; dat de beoogde integratie van islamitische immigranten een belangrijk oorlogsdoel in de oorlog tegen het terrorisme is, zal het echter ook nog begrijpen; voor de nationale veiligheid spant elk volk* zich bijzonder graag in, van Amsterdam tot Afghanistan, koste wat het kost ( *zie ook het volk: een verschrikkelijke abstractie).

Leave a Reply

You must be logged in to post a comment.